zaterdag 5 december 2015

87. Tip: Meermanno

Stapel (niet heel) oude kranten doorgenomen en in Den Haag Centraal van 27 november vond ik Haagse tips van tentoonstellingsmaker Nicole Uniquole.

Behalve de gebruikelijke 'geheime' adressen van 'de beste koffie' en 'de beste 'kapper' staan er ook wat verrassende aanraders. Onder het kopje 'Ondergewaardeerd' lezen we:

'In de historische boekenkamer van Museum Meermanno zouden ze voortaan de foto met regeringsleiders moeten maken. Als ie in Londen stond, zou iedereen ernaartoe gaan.'

Goede tip!

Meteen uitvoerbaar ook als Nederland begin volgend jaar voorzitter van de Europese Unie is! Doen!

Caroline Ludwig, rubriek 'Ter plekke' met Nicole Uniquole in Den Haag Centraal, 27 november 2015



maandag 16 november 2015

86. Parijs

Boeken in de Collectie Koopman van de Koninklijke Bibliotheek, Den Haag
(Foto: Jos Uljee)

zaterdag 7 november 2015

85. Een drukkerij in Peking

De twee uitgaven van F.C. Terborgh waarover ik de vorige keer schreef werden gedrukt bij de Paters Lazaristen in Peking: Le petit chateau en De Condottiere.

In de boekjes staat niet op welk papier ze gedrukt zijn, maar dat blijkt uit de watermerken. De evenmin genoemde lettertypen zijn echter veel moeilijker vast te stellen. Ik had mijn hoop gevestigd op de 'Archives des Lazaristes de Pékin', die zich volgens een online inventaris in Nantes zouden bevinden bij het Centre des Archives Diplomatiques de Nantes. Maar, schreef een medewerker van het archief na een week, dit archief bevindt zich al sinds 1999 niet meer in Nantes, het is ondergebracht bij de Pères lazaristen zelf.

De archivaris daarvan, Lâm Phan-Thanh in Parijs, meldde mij dat het archief inderdaad in Parijs bij de Congrégation de la Mission is en dat zich er een inventaris van de drukkerij in Peking bij de papieren bevond waarvan een kopie naar mij onderweg was.


Accord concernant l 'Imprimerie des Lazaristes à Pékin (1926)
Gisteren arriveerde de kopie. In 1924 werd de inventaris opgemaakt met het oog op een overeenkomst tussen de l'Imprimerie des Lazaristes en de Vicaire apostolique de Pékin die in 1926 werd gesloten. De apparatuur, de auteursrechten en de voorraad aan boeken en papier werden toen eigendom van de congregatie, de gebouwen, de auteursrechten van buitenstaanders en een aantal uitgaven werden eigendom van het Vicariat Apostolique de Pékin, terwijl de drukkerij voortaan aan het Vicariat $300 per jaar huur zou betalen en voor kostprijs boeken zou drukken; voorts werden nog wat andere zaken overeengekomen.


Inventaire du matériel d'imprimerie (1924)
De drukkerij beschikte over twee handpersen (presses à bras), twee cylinderpersen (machine à blanc, lees: en blanc) en twee lithografische persen, een apparaat om visitekaartjes te drukken, 1572 clichés, maar ook twee zetselgietmachines en men kon er bovendien galvano's maken. Ook was er boekbindersmateriaal, zoals een boekenpers en een snijmachine.


Inventaire du matériel d'imprimerie (1924)
De lettervoorraad wordt helaas net zo oppervlakkig geïnventariseerd als de machines. Er zijn 40 letterkasten, 22.900 matrijzen voor Chinese tekens, 7660 matrijzen voor Europese letters. Er lag 51.300 pond Europese letters in lood en 34.200 pond Chinese tekens. Het was, al met al, niet een grote drukkerij waar Terborgh zijn boeken liet drukken en één die - dankzij het betrekkelijke isolement in China - waarschijnlijk niet over de modernste lettertypen beschikte. De Europese letters zullen, gezien de connecties met de Franse congregatie, voornamelijk Franse letters zijn geweest, waarschijnlijk uit het laatste deel van de negentiende eeuw toen de drukkerij er al actief was en enorme boeken kon drukken, zoals het in folio-formaat gedrukte en van tientallen illustraties voorziene werk van Alph. Favier: Péking. Histoire et description (1895).

Jammer dat de lettertypen in beide Terborgh-uitgaafjes nog niet zijn achterhaald, maar die moeten met behulp van Franse letterproeven toch wel een keer gedetermineerd kunnen worden.

woensdag 21 oktober 2015

84. Een privédruk uit China: F.C. Terborgh

Het staatsbezoek van de koning aan China begint officieel op zondag 25 oktober, maar de koninklijke familie heeft er een korte vakantie aan vast gekoppeld en dat leidt uiteraard tot controverses: moet die koppeling wel gemaakt worden, wat gaat de koning zeggen over de mensenrechten, etcetera.


Deel van het Chinese paspoort van R. Flaes
Het heeft er helemaal niets mee te maken, maar ik moest door dergelijke berichten denken aan de diplomaat Reijnier Flaes (1902-1981) die gedurende de Tweede Wereldoorlog in China was gestationeerd. Hij was na zijn rechtenstudie gezant geworden in Bern, Madrid en Lissabon en die laatste twee posten waren door de Spaanse burgeroorlog onrustige locaties. Hij werd overgeplaatst naar Peking, waar hij tussen 1938 en 1942 gezantschapsraad was. Vanwege de aanval op Pearl Harbor al evenmin een oase van rust. Na de Japanse inval van China ervaarde hij zijn verdere tijd daar als in een 'mak concentratiekamp', zoals hij zelf zei. Hij deed er ook dienst als burgemeester van de ommuurde diplomatieke wijk. Vervolgens werd hij beroepen in Londen en (opnieuw) Lissabon.


Petrus Van Assche, 'De Condottiere' 
Flaes werkte niet alleen als diplomaat in China. Hij schreef verhalen en korte romans onder het pseudoniem F.C. Terborgh. Als schrijver had hij drie 'bondgenoten': het licht, de muziek en het ongerepte landschap.

In zijn reiskoffer voor China bevond zich een in Spanje geschreven verhaal, 'De Condottiere'. Hij had het 'in een namiddag zonder enige moeite' geschreven, zou hij later beweren, maar het was nog niet gepubliceerd. Dat gebeurde in China. Het verhaal was gebaseerd op een gouache waarvan Flaes een afbeelding in een krant had gezien. Hij kocht de schildering van de kunstenaar Petrus Van Assche (1897-1974). Het schilderij bevindt zich nu in een particuliere collectie (zie de blog van Jan Doets). 

In Peking ging Flaes op bezoek bij de drukkerij van de Paters Lazaristen, een congregatie die sinds 1699 in Peking zending bedreef. In 1940 werd er voor hem het verhaal Le petit chateau gedrukt; het werd in maart afgeleverd en in november gevolgd door de uitgave van De Condottiere. Beide boeken zijn eenvoudig vormgegeven, de eerste zonder een echte titelpagina. Beide edities verschenen in een oplage van 100 genummerde exemplaren en werden gedrukt op 'stroogeel' Hammermill Ledger papier, een papier dat door de Amerikaanse fabrikant werd aangeprezen als 'sterk, duurzaam, gemakkelijk te "ontvlekken" met gummi of radeerwater' (zie Proost Prikkels, no. 58, 1939). Het was een papier dat eigenlijk niet voor boeken was bedoeld maar voor brochures, boekhouding, kaartsystemen en losbladige publicaties.

Voor het drukken van Le petit chateau betaalde Flaes $ 49,-.

F.C. Terborgh, Le petit chateau (1940) (omslag) 
F.C. Terborgh, De Condottiere (1940) (omslag) 
F.C. Terborgh, De Condottiere (1940) (titelpagina) 
Over welke lettertypen de Paters Lazaristen in Peking konden beschikken weten we niet. Die drukkerij was in bedrijf vanaf het einde van de negentiende eeuw (en misschien wel eerder). De lettertypen zijn lastig thuis te brengen. De letter, met zijn karakteristieke R, heeft iets weg van de Romaansch (zoals verkrijgbaar bij Lettergieterij Amsterdam voorheen Tetterode).


F.C. Terborgh, De Condottiere (1940) (omslag, detail) 
Maar voor de plaatsnaam en het jaartal op het omslag van De Condottiere werd een ander lettertype gebruikt dat een beetje Chinees aandoet.


F.C. Terborgh, De Condottiere (1940) (omslag, detail) 
Ook de ornamenten op het omslag heb ik nog niet kunnen traceren. De dagboeken van Flaes noch de afrekening van de drukker vermelden daar iets over. Een inventaris van de drukkerij bevindt zich in het archief van het Centre des Archives Diplomatiques de Nantes

De KB bezit van De Condottiere twee exemplaren: een is er herbonden, één is er in smetteloze orginele staat. Van Le petit chateau zijn drie exemplaren present, waarvan ook één in nieuwstaat en één gesigneerd.


Rekening van de Imprimerie des Lazaristes aan R. Flaes, 5 maart 1940
[Met dank aan Jan Doets voor de scan van het schilderij en de rekening van de drukkerij.]

zondag 4 oktober 2015

83. Nieuwe publicatie: Arts et métiers graphiques

Onder redactie van Kristof Van Gansen is bij Peeters in Leuven een bundel opstellen over het tijdschrift Arts et métiers graphiques verschenen. 

Voorzijde omslag Arts et métiers graphiques (2015)
Het in Parijs door Charles Peignot opgericht tijdschrift verscheen tussen 1927 en 1939. De KB heeft een complete set van het tijdschrift, als losse nummers, dus niet herbonden, of van zijn advertenties ontdaan. Het is een rij van bijna een meter lang en de afleveringen hebben een fors formaat. 

Het tijdschrift fungeerde als informatiebron over modern drukwerk, maar ook over de geschiedenis van de drukkunst. Het was bovendien een reclameblad voor de nieuwe lettertypen van de firma  Deberny & Peignot, zoals de Bifur en de Peignot. Beide letters zijn getekend door kunstenaar Cassandre, die vermaard werd om zijn imposante poster-ontwerpen.

Verschillende auteurs hebben een bijdrage voor dit boek geschreven. Wibo Bakker schrijft over de letter Bifur, Anne Reverseau en Mieke Bleyen over fotografie, Katrien van Haute over het Belgische grafisch ontwerp, Adriaan Gonnissen over Masereel, Marjan Sterckx over Yvonne Serruys en Geoffrey Brusatto en Tom Lambeens schreven over het grafisch ontwerp van Arts et métiers graphiques.

Paul Valéry, Existence du symbolisme (1939)
Zelf schreef ik over A.A.M. Stols en Charles Nypels, over de pogingen van deze uitgevers om boeken voor de Franse markt te maken en te verkopen. Over hun werk werd af en toe in Arts et métiers graphiques geschreven, in een kritische rubriek over nieuwe boeken. Stols was ervan overtuigd dat zijn boeken in Frankrijk in het bijzonder werden gewaardeerd om hun pure typografie, maar uit de reacties in het tijdschrift blijkt dat men hem juist zag als een representant van het luxe geïllustreerde boek en dat Stols gezien werd als iemand die de 'formule français' navolgde.

Paul Valéry, Existence du symbolisme (1939)
De publicatie verschijnt bij een tentoonstelling in die vanaf 21 oktober van dit jaar tot en met 31 januari 2016 te zien zal zijn in de Leuvense Universiteitsbibliotheek.

maandag 28 september 2015

82. Een handgeschreven omslag: Frederik Willem Daem

Een maand geleden verscheen een verhalenbundel van de Vlaamse schrijver Frederik Willem Daem (Brussel, 1988): Zelfs de vogels vallen.

Als marketingstunt werd bedacht dat de auteur de onbedrukte omslagen zelf van auteursnaam en titel zou voorzien. Er werd gezegd dat de omslagen helemaal onbedrukt waren. Dat laatste was niet helemaal waar.


Achterzijde omslag Frederik Willem Daem, Zelfs de vogels vallen (2015)
De rug en achterzijde waren gewoon van gedrukte tekst voorzien. Ook op de voorzijde van de band was het uitgeversmerk gedrukt en een deel van de oplageverantwoording. Maar de auteur heeft wel elk exemplaar beschreven in fineliner en er de titel, zijn naam en het exemplaarnummer op geschreven. De KB heeft er twee: nummer 825 en 829. 



 Twee exemplaren van Frederik Willem Daem, Zelfs de vogels vallen (2015)
Duidelijk is te zien dat er tussen deze twee exemplaren van stift werd gewisseld. Nummer 829 is met een dikkere stift beschreven dan nummer 825. Kleurrijk werd het geheel niet, want aangepast aan de gedrukte letters heeft Daem alleen in het zwart geschreven.

Hij deed er een hele dag over. Weblog Tzum maakte een reportage.

dinsdag 8 september 2015

81. Twee Couperusbanden in perkament vergelijken

Vandaag kwamen Han Peek en Hans Matla in de KB op bezoek om twee exemplaren van de roman Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan te vergelijken. De roman van Louis Couperus verscheen in 1906. Het ontwerp voor het omslag werd gemaakt door Chris Lebeau en er waren twee edities te koop: gebonden in geel linnen en ingenaaid in papier. Maar er bestond een derde uitvoering, die lange tijd onbekend was aan bibliografen en verzamelaars. 

Er zijn namelijk twee exemplaren gebonden in perkament. Tot een paar jaar geleden waren die volstrekt onbekend, maar ze doken met een tussenpoos van vier jaar op: één ervan belandde in 2009 in de particuliere collectie van Hans Matla, de andere in 2013 in de collectie van de KB. (Zie mijn eerdere blog op het KB-blog: 'Aanwinst: Couperus in perkament').


Louis Couperus, Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan (1906) [Foto: Hans Matla]
Het ontwerp van Lebeau is met een bandstempel gedrukt op het perkament en is identiek aan dat van de gewone handelsedities. De twee banden in perkament zijn op dezelfde wijze geproduceerd. Er zijn geen verschillen gevonden tussen het ene en het andere exemplaar, op wat slijtageplekken na. Rug en achteromslag zijn ook identiek.

Schutbladen in de perkamenten uitvoering van Louis Couperus,
Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan (1906)
Ook het sierpapier dat als schutblad is gebruikt is in beide exemplaren hetzelfde; ze zijn dus vrijwel zeker op hetzelfde moment gemaakt. In de correspondentie is echter niets te vinden over deze luxe editie. Wellicht waren de exemplaren bedoeld voor de uitgever en de auteur, maar misschien zijn er ook wel meer gemaakt. De productie is namelijk helemaal gelijk aan die van bijvoorbeeld de in perkament uitgevoerde exemplaren van De boeken der kleine zielen, die een paar jaar eerder waren verschenen (1901-1903). 

Achterin het KB-exemplaar stond in potlood een cijfer geschreven: '80'. Datzelfde nummer stond, op dezelfde plek, in het exemplaar van Matla.

Notitie (cijfer '80') in de perkamenten uitvoering van Louis Couperus,
Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan (1906)
Ook de vier delen van De boeken der kleine zielen uit de KB-collectie konden worden vergeleken met die uit de particuliere verzameling van Matla (hij had een grote tas bij zich). Ook deze boeken zijn in perkament gebonden. Elk deel toonde achterin net zo'n cijfer in potlood, in elk deel een ander nummer en die vier nummers correspondeerden met elkaar in de twee luxe exemplaren van de roman.

Waarschijnlijk slaan deze nummers op opdrachtnummers in de binderij, die ervoor moesten zorgen dat de kleine bindpartijen - tien exemplaren in het geval van De boeken der kleine zielen en een onbekend aantal in het geval van Oude menschen, de dingen die voorbijgaan - niet tussen andere, grotere bindopdrachten terecht kwamen. Ze staan tenslotte geschreven, in potlood, op het allerlaatste vel van de gedrukte katernen, voordat de schutbladen in de boekbinderij worden toegevoegd. Ze kunnen overeenkomen met ordernummers, maar om dat vast te stellen moet het archief van de boekbinderij worden onderzocht. 


Louis Couperus, Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan (1906)
[Deze blog werd op 14 november 2015 overgenomen in De Binocle op de website van het Louis Couperus Genootschap.]

maandag 31 augustus 2015

80. De verteller en het boek: Rodaan Al Galidi

De ik-persoon (de verteller) in Rodaan Al Galidi's Bloesemtocht is een kleine jongen, die zich tientallen korte verhalen laat vertellen door zijn grootvader. Deze personages - grootvader en kleinzoon - zijn niet voor niets gekozen: de kleinzoon hoeft niet alles te begrijpen en kan alles vragen en de grootvader hoeft niet helemaal goed bij zijn hoofd te zijn maar kan veel vertellen. Vaak zegt hij:

'Ik zal je een verhaaltje vertellen.'

En dan volgt er een parabel over sprekende meren, begrijpende ezels, de duivel die de militair geschapen heeft en zo meer. Fabels, poëzie.


Rodaan Al Galidi
De verteller die deze grootvader is kijkt niet op een paar woorden en de kleinzoon vindt het af en toe wel genoeg, maar hoeveel woorden de grootvader ook uitspreekt, hij wil niet dat ze in een boek belanden... Hij heeft een allergie voor boeken.

Precies halverwege het boek (350 pagina's), aan het slot van hoofdstuk 10 (pagina 172-174) komt die afkeer van boeken weer pregnant naar voren.

De kleine jongen komt een van de figuren uit de verhalen van grootvader tegen: 'we zijn allemaal verhalen, die anderen aan anderen vertellen', zegt hij: 'Over wie langer wordt verteld, die leeft langer.' Maar dit personage - een jonge broer die graag naar zee zou willen reizen - heeft toch wel graag dat die verhalen niet in de lucht blijven hangen en dat ze worden vastgelegd. Hij vraagt de jongen ze op te schrijven in een boek. 'Misschien zal ik dat boek eens lezen en kan ik mijn weg naar de zee vinden'.

'Kun je verder reizen in een boek?' vroeg ik verbaasd.
'Zeker, want ik besta alleen hier, omdat er geen boek is waarin ik naar de zee kan reizen.'

De jongen zegt meteen tegen zijn moeder: 'Op een dag zal ik een boek schrijven.'

Het is natuurlijk het boek dat we aan het lezen zijn, Bloesemtocht. Halverwege verwijst het verhaal ons dan ook terug naar de eerste pagina, getiteld 'Het begin van het boek':

'Alle personages in dit boek zijn echt. De enige persoon die niet echt is, ben ik, de schrijver van deze zinnen.'

Halverwege het verhaal zegt zijn grootvader hem dat hij vast niet 'dat personage echt heeft ontmoet, maar zijn dubbelganger, 'de geschreven jonge broer', die 'ergens vast zit in een boek'. We moeten doorlezen om uit te vinden wat er aan de hand is.

De metafoor van het boek speelt verder in Bloesemtocht niet meer de vooraanstaande rol die je zou verwachten.

Het vertellen van verhalen neemt in de loop van de roman een maniacale vorm aan. Dat hangt samen met de 'plot' van het boek: de president van het land (Irak?) zal het dorpje komen bezoeken en de grootvader, ooit gevlucht voor een oorlog waarin hij moest vechten, wordt daar banger voor dan voor de dood. De verhalen die hij vertelt worden langer en de jongen zegt op een gegeven moment: 

'Hadji, dat kan ik niet allemaal onthouden.'
'Het is niet belangrijk dat je het onthoudt, maar dat je het hoort.'

Maar de jongen begint te twijfelen aan de verhalen:

'Dus vanaf nu ben jij het niet eens met wat je hoort?'

En soms onderbreekt hij zijn opa:

'Heeft de boosheid hout? En het vuur van het hart? Wat is dat nu weer?'

De angst voor de komst van de president groeit en de grootvader is er zo slecht aan toe dat hij het bed houdt. Dan verandert de jongen in een verhalenverteller, om zijn opa in leven te houden. De jongen kondigt aan dat hij op jacht zal gaan naar verhalen en grootvader vraagt:

'Echt? Ga je verhalen voor me jagen?' 

En de grootvader luistert naar de verhalen van zijn kleinzoon:

'Ik heb vele mooie verhalen', zei ik. 

Hij laat zijn opa beloven naar het verhaal te blijven luisteren, zodat hij in leven blijft.

Dan wordt de val van de president aangekondigd en in plaats van de president komt de oorlog naar het dorp. Iedereen slaat op de vlucht. De jongen leert dan het uiteindelijke nut van de verhalen: als hij ze aan zichzelf vertelt, kan hij terugkeren naar het dorp van zijn jeugd, naar de familie zoals hij die zich herinnert, ook als ze er niet meer zijn. Verhalen verbinden grootvader en kleinzoon en bewaren zoveel mogelijk wat verloren is gegaan.

zondag 30 augustus 2015

79. Allergie voor boeken?

Momenteel lees ik Bloesemtocht van Rodaan Al Galidi, de in het zuiden van Irak geboren auteur die  sinds 1998 in Zwolle woont. De roman verscheen in 2014 en vertelt verhalen over het paradijs, over vluchten, over het benoemen van dingen.

Rodaan Al Galidi, Bloesemtocht (2014)
Ik citeer een passage over boeken:

Mijn opa had een allergie voor boeken. Als hij een boek zag, werden zijn ogen rood en hoestte hij. Hij vertelde me dat een boek het hoofd is van een dode die in leven blijft. Eens legde hij een schorpioen op de grond, sprenkelde lampolie om hem heen en stak die in brand. Toen de schorpioen het vuur op zich heen zag, stak hij zichzelf en stierf.
'Weet je waarom hij dat doet' vroeg hij aan mij.
'Omdat hij bang is natuurlijk.'
'Helemaal niet, hij doet dit omdat hij boeken leest. Kleine, lees geen boeken, zodat je jezelf nooit steekt als het vuur je omringt.'
(p. 52)

De roman is een aaneenschakeling van zulke scènes, gesprekken en allegorieën en parabels.

Vincent van Gogh, 'Almond Blossom' (1890) [Van Gogh Museum]

dinsdag 11 augustus 2015

78. Wat was vroeger een kunstenaarsboek?

Met de term 'kunstenaarsboek' wordt een kunstwerk in de vorm van een boek bedoeld. Maar hoe oud is die term?

Als je zoekt in Delpher - de website voor het zoeken in tijdschriften, kranten en (steeds meer) boeken - vind je als oudste vermelding van het woord een krantenartikel uit 1889, waarin kort de inhoud wordt besproken van het literaire tijdschrift De Gids.


De term komt voor als titel van de recensie door H.E. Sachse. De recensie ('Een kunstenaarsboek') bespreekt een deel van het gepubliceerde dagboek van de gebroeders De Goncourt. Het wordt een kunstenaarsboek genoemd omdat de auteurs denken als kunstenaars en de ziel van de kunstenaar blootleggen.  

Dit dagboek nu is van de hoogste waarde voor allen die, in de eerste plaats de beroemde tijdgenooten der Goncourts plastisch willen geheeld zien, maar ook de schrijvers zelven willen leeren kennen in de verborgenste trillingen van hun kunstenaarshart. En voor allen die willen weten hoe zij de schilderkunst in de literatuur hebben gebracht. Want daarom is dit boek een kunstenaarsboek, en moet men de schilders maar vooral de aquarellisten en etsers van onzen tijd volkomen kunnen begrijpen om de Goncourts in hun volheid te genieten.

Verderop in dezelfde recensie wordt de term nog een keer gebruikt, maar nu als aanduiding van een boek voor kunstenaars.

H.E. Sachse, 'Een kunstenaarsboek', in De Gids (1889)
Dat gebruik van de term is ontleend aan de kritiek van George Sand op de roman Salammbô van Gustave Flaubert. Zij vond dat een kunstenaarsboek, omdat het alleen gelezen zou worden door 'kunstenaars en erudieten'.

Van het Woordenboek der Nederlandsche taal verscheen in 1916 het deel met het woord 'kunstenaar' en de samenstellingen daarvan, zoals 'kunstenaarsblik' en 'kunstenaarsfamilie', maar het 'kunstenaarsboek' ontbreekt, zoals trouwens ook nog steeds in Van Dale's woordenboek.

In 1925 werd er misschien iets anders onder verstaan. In een advertentie verscheen het woord als een aanprijzing bij een volgens de uitgever succesvolle roman.


Nieuwsblad van Friesland, 24 november 1925
Die roman gaat over een jonge vrouw, getrouwd met een veel oudere man. Zij wordt verliefd op haar stiefzoon, die een priester is. De plot heeft niets te maken met kunstenaars, dus het kunstenaarsboek is hier opgevat als een buitengewoon kunstig geschreven boek. De schrijver is dus een ware artiest.

In 1954 werd de term opnieuw in een andere betekenis gebruikt. Het Limburgsch Dagblad publiceerde een verhaal over H. Tummers die in 1951 een jubileumboek samenstelde voor Marcel van Grunsven.  


Limburgsch Dagblad, 14 oktober 1954
Dat jubileumboek werd een 'kunstenaarsboek' genoemd, een bundeling van manuscripten van kunstenaars en 'andere vooraanstaande personen die zich voor het culturele leven in [de] gemeente Heerlen in bijzondere mate hebben geïnteresseerd',  aldus de beschrijving ervan in het Centrum voor regionale geschiedenis Rijckheyt.

Nieuwsblad van het Noorden, 8 december 1978
Moderne kranten zijn nog lang niet allemaal beschikbaar via Delpher. De eerste keer dat we - op dit moment - het woord kunstenaarsboek in de huidige betekenis tegenkomen is in 1978, in het Nieuwsblad van het Noorden.

In de jaren zestig komt de term kunstenaarsboek in gebruik, als vertaling van het Amerikaanse 'artist's book', waarvoor tegelijkertijd ook het begrip 'livre d'artiste' begint te circuleren. Die Franse term 'livre d' artiste' lijkt veel ouder te zijn, omdat Frankrijk al sinds ongeveer 1900 boeken kon zien waarvoor kunstenaars en auteurs en uitgevers samenwerkten: zo ontstonden boeken van Sonia Delaunay, Pablo Picasso en Henri Matisse. Dat soort boeken, met bijvoorbeeld originele schilderingen of met litho's, die verondersteld worden een dialoog tussen kunstenaar en auteur te representeren, zijn achteraf als 'kunstenaarsboek' gerangschikt. Termen als 'livre de peintre' of 'livre peint' schijnen ouder te zijn, maar dat moet ik nog verder uitzoeken.

Overigens komt in Frankrijk de term 'livre d'artiste' ook al vroeg in de negentiende eeuw voor, maar dan in de betekenis van een door een kunstenaar geschreven boek met herinneringen, opstellen over esthetiek of kunst. Zo is die term ook in Nederland gebruikt, bijvoorbeeld in Van onzen tijd in 1901/1902.


Van onzen tijd, 1901/1902
In 1832 werd de term in Frankrijk gebruikt door H.-L. Pelletier in het gedicht La typographie. Daarin wordt uitgelegd wat voor soort boek dat is: een boek waarvan de vormgeving zodanig is dat het een kunstwerkje is geworden en dat komt niet door toedoen van een kunstenaar, maar door de vakkundigheid van de zetter en de drukker, door de smaak van de uitgever, de kwaliteiten van de letterontwerper en de keuze voor een fraaie en gedegen papiersoort. Het gaat hier niet om illustraties of kunst, maar om pure typografie.


H.-L. Pelletier, La typographie (1832)

donderdag 30 juli 2015

77. Eigen roem... in Australië

Mijn collega Steven Claeyssens reisde naar een congres in Australië en vond daar in een boekwinkel in Sidney een mooie selectie boeken over typografie, vormgeving en de geschiedenis van uitgeverijen en drukkerijen. Zoals in Angelsaksische landen gebruikelijk waren er aanbevelingen van het personeel, met de hand geschreven op briefjes ter grootte van oude cataloguskaartjes. Eén van die aanbevelingen gold... The Ideal Book, het boek dat we in 2010 maakten over de geschiedenis van de Nederlandse private press.

Foto: Steven Claeyssens
Chloe had dit boek aangeraden: 'This is for true book lovers, absolutely beautiful!' 

Eerlijk gezegd, het is heerlijk om zoiets, vijf jaar na dato, van de andere kant van de wereld te horen.

maandag 27 juli 2015

76. Op reis in Nederland in 1885

Een aardig klein landje dat hij wel 'joli' vond, dat was Nederland in 1885 voor Cecil Standish. Hij bezocht maar enkele plaatsen: Dordrecht, Rotterdam, Den Haag, Scheveningen en Amsterdam. Wat hij in Nederland kwam doen, is niet helemaal duidelijk. Standish lijkt een man die zich geen zorgen hoefde te maken over geld, die geen beroep uitoefende, in zijn jeugd wat gedichten schreef, maar verder zomaar wat rondreisde. Hij had in elk geval een snor die nu weer helemaal in de mode is.

Portret van Cecil Standish

Globetrotter Cecil Standish

Cecil Standish (1852-1891) was de zoon van Charles Henry Noailles Widdrington Standish, wiens fortuin en grondbezittingen in Frankrijk en Engeland na zijn dood in 1883 overgingen op de twee zoons: Henry en Cecil. Henry huwde Hélène, die later (mede) model zou staan voor een van de hertoginnen in Marcel Prousts roman A la recherche du temps perdu. Zij haalde daarmee de eeuwigheid, maar Cecil was geen lang leven beschoren; hij klaagde regelmatig over 'des douleurs rhumatismales' (reuma) en overleed in Hyères op 22 februari 1891. Zijn broer verzamelde een aantal van zijn brieven en publiceerde die in 1893: Lettres de Cecil Standish. Het was niet Cecils eerste publicatie, want kort voor zijn dood had hij 'een Spaans verhaal' uitgegeven in het tijdschrift Revue des deux mondes, aldus het bericht van zijn overlijden in The Times

In 1874 en 1875 reisde Cecil Standish door de Verenigde Staten, in 1876 verbleef hij in Venetië en bekende dat zijn leven voornamelijk bestond uit het afleggen van beleefdheidsbezoekjes in Frankrijk en Engeland. Verder las hij kranten en historische boeken, bezocht hij af en toe een museum en woonde theatervoorstellingen bij. In 1879 reisde hij naar Spanje, in 1882 naar Rome, in 1884 naar Athene, vervolgens opnieuw naar enkele Spaanse steden waarna hij vanuit Santiago, via Antwerpen zijn weg naar Nederland vond. Voor de zekerheid liet hij zijn post intussen naar Brussel zenden. Na zijn Nederlandse 'vakantie' keerde hij er niet meer terug en verbleef hij, waarschijnlijk vanwege het klimaat, voornamelijk in Rome.

Twee weekjes in Nederland

Standish vertrok omstreeks 10 september 1885 vanuit Antwerpen naar Rotterdam en was op 22 september alweer in België. Twee weekjes Nederland maximaal dus. Hij vond er genoeg bezienswaardigheden, schreef hij aan zijn vriend Alain de Mérionec, en heel anders van karakter dan in zuidelijk Europa. Het Nederlandse leven was eenvoudig, makkelijk, de afstanden kort en transportmiddelen waren er genoeg. Een nadeel was het weer: 'Le ciel est un peu bas est ce que j'aime le moins; il est nécessaire au paysage'. Kortom: de luchten hingen er laag, zoals de dichter Marsman later schreef, met stoeten laaghangende wolken, maar ze waren nu eenmaal noodzakelijk in dit landschap - alsof het weer er in de eerste plaats was om onze landschapsschilders te plezieren.

Hij was via Dordrecht gekomen dat half in de zon, half in de schaduw lag, en daar vielen hem de enorme hoeveelheid bootjes op én de hoge bomen in het centrum. In Rotterdam had hij rondgewandeld, rondgedwaald, langs de kades, over pleintjes en langs kroegen tot hij bij een groot zwart huis kwam waar hij een tijdje stond te luisteren naar de muziek die er klonk en de liederen die er werden gezongen. Het bleek een muzikale vereniging te zijn. Hij bracht een bezoek aan het Schielandshuis, waarin toen Museum Boijmans gevestigd was. Meer dan dat er wat 'tableaux de mérite' (verdienstelijke schilderijen) hingen, zei hij er niet over. Het Mauritshuis in Den Haag bekoorde hem in hoge mate, met name de schilderijen van Rubens, sterker, hij schreef dat alle schilderijen er van belang waren, zelfs als ze niet aan zijn smaak beantwoorden. Ook de hoge bomen op het Voorhout bevielen hem; hij wandelde er terwijl hij een boek las (Le bachelier de Salamanque van Le Sage). Over Scheveningen vertelde Standish niet veel.


Standish in Amsterdam

In Amsterdam vielen de reiziger in 1885 natuurlijk de grachten op, maar ook de bomen en de vele tuinen. Het Nederlandse karakter zag hij door een clichématige bril: 'le caractère hollandais a quelque chose de propret, de soigné, de cossu.' Kortom: keurig, netjes, goedverzorgd. En hij waardeerde dat het zonder vertoon ging, zonder pretenties, zonder 'étalages': echte rijkdom. Iedereen was goed gekleed en wel doorvoed. Hij bezocht de verzameling van Van der Hoop aan de Keizersgracht met schilderijen van Vermeer die Standish bewonderde. Maar ook de stillevens met wild van Hondecoeter herinnerde hij zich goed. De conclusie van deze Hollandganger was: 'Il est excellent de voyager en Hollande, pour apprendre l'ordre en toutes choses!' Het is goed om naar Nederland af te reizen, om er kennis te maken met ordelijkheid op alle fronten.

Lettres de Cecil Standish (1893)

Waarom lees ik dit boek?

Ik las (een deel van) dit boek omdat het een van de vijf boeken is in de KB die oorspronkelijk op de plank stonden in Tite Street, Londen, in de bibliotheek van Oscar Wilde. Wilde kende Cecil Standish kennelijk (maar Standish komt niet voor in Wilde's correspondentie of biografie). Of Wilde het boek gelezen heeft is niet duidelijk, maar voorin schreef broer Henry Standish een opdracht aan de decadente dichter en toneelschrijver: 'To Oscar Wilde Esq. In remembrance of my brother. Henry Standish'. De KB bezit van deze gelimiteerde editie van 250 exemplaren nummer 136.

Destijds gekocht om de inhoud, de brieven van Standish (misschien wel vanwege zijn Nederlandse tour), is het boek nu toch meer van belang vanwege de herkomst en de associatie met Oscar Wilde.

zondag 5 juli 2015

75. Bertrand Dorny (1931-2015)

De Franse (boek)kunstenaar Bertrand Dorny is op 19 juni in Parijs overleden. Toen ik hem voor het eerst ontmoette, was hij al ruim 75. Zijn boeken kende ik al langer en de Collectie Koopman van de KB bevatte er enkele. In 2009 wilde Dorny graag een tentoonstelling van zijn werk in Nederland realiseren. Dat werd een evenement in Museum Meermanno: zijn nieuwe reeks boeken 'Oubli' werd er gepresenteerd. Het Nederlandse, afsluitende deel van de reeks bevatte een tekst door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, vertaald in het Frans door Annie Kroon: Bibliofiele ontucht in vergetelheid, ofwel: Petites débauches bibliophiliques en déshérence.


Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes spreken over het kunstenaarsboek:
Bertrand Dorny (met bril) luistert (15 november 2009)
[links van Dorny: kunstenares Julie Ganzin, rechts: Aafke Boerma van Museum Meermanno en Luuk Kroon]
Librairie Nicaise uit Parijs zorgde ervoor dat er die middag heel veel boeken konden worden bekeken. Daarvan zijn er een groot aantal aangekocht voor de Collectie Koopman, zodat van zijn werk als boekkunstenaar daar nu een mooie doorsnede is te vinden. Op zijn eigen website zijn er meer dan 600 beschreven. In de jaren zeventig en tachtig maakte hij voor proza en poëzieuitgaven gravures, in een combinatie van technieken: kopergravures, etsen, kleurenetsen, uitgeknipte vormen, opgeplakte lagen papier, preegdruk, blinddruk en collage. Toen de grote Franse drukkerijen van het toneel verdwenen, begon hij de teksten van zijn schrijversvrienden zelf te 'drukken', dat wil zeggen te stempelen met de kleine rubberen letters van een spel: een postkantoortje voor kinderen. De speelsheid daarvan zette hij door in de boeken die zo ontstonden. Als hij een fout maakte in de tekst, liet hij die staan en nam hij een correctie op in een voetnoot. De regels dansen altijd een beetje. Handwerk moest je zien, anders kon je het net zo goed laten. Bertrand was een beminnelijke levensgenieter, die elke keer als ik hem zag vertelde dat hij net zijn laatste boek af had gemaakt en dat hij nu geen boeken meer zou maken; het was klaar. Maar elke keer kreeg hij weer een nieuw idee voor een boek en ging hij door.


Bertrand Dorny (beeld) bij tekst van Michel Butor (Caractères, 1993)
De laatste keer dat ik Bertrand zag was bij mijn bezoek aan Parijs in december vorig jaar. Bertrand en zijn vrouw Anne Walker beloofden mij toen dat zij - voor het eerst - samen een boek zouden illustreren, zodat ik dat kon opnemen in mijn voorgenomen tentoonstelling in 2016 in New York. Verder dan de dummy is het niet gekomen helaas. Voordat we aan tafel gingen liet hij me trots de catalogus Éloge de la rareté zien: een keuze van honderd boeken uit de Bibliothèque nationale de France. Éen daarvan was van hem. Hij was er trots op, maar zei in één adem door dat al die tentoonstellingen van boeken hem niet meer zo konden boeien...

zaterdag 27 juni 2015

74. De ongeziene drukker

Aan boord van de Vera, het schip dat vaart van Veracruz naar Bremerhaven (zoals beschreven in de roman Ship of Fools van Katherine Anne Porter), wordt een nieuwskrantje gedrukt El Pi-pi Diario - het kleine dagblad, maar pipi slaat natuurlijk ook op pissigheden.

Katherine Anne Porter, Ship of Fools (1962)
Terwijl ik het boek las, merkte ik dat dit krantje een dramatisch effect in de roman had, maar ik vroeg mij af of de zetters en drukkers zelf, of de drukkerij, verder een rol in de roman zouden spelen.

De scheepspers ('the ship's press') wordt genoemd in verband met het satirisch bedoelde krantje van een groep medische studenten, maar we komen onder de talloze karakters in de roman wel pursers, stewards, de kapitein, de scheepsarts, en ander personeel tegen, maar geen zetters of drukkers.

Wel blijkt er aan boord een kleine bibliotheek te zijn, waarvan La Condesa, zoals de revolutionaire gevangene uit Cuba bekend staat, veel gebruik maakt.

"Romans policiers," said the Doctor. "The students bring them to her from the ship's library. She tells me there is a fine collection on board." (p. 226)

De kapitein blijkt niets van een scheepsbibliotheek af te weten en kan zich niet indenken hoe die romans aan boord van zijn schip gekomen zijn (je proeft een zekere weerzin tegen boeken). Inderdaad heeft het schip geen bibliotheek, maar wel een schrijfkamer, en bij de boeken gaat het om een reeks detectives die door passagiers is achter gelaten op het schip.

Scheepsbibliotheek (eigenlijk schrijfkamer) aan boord van de Roussillon (1936)
Er waren wel degelijk schepen uitgerust met goede bibliotheken, maar veel scheepsbibliotheken op afbeeldingen tonen geen enkel boek, geen boekenkast, maar wel schrijftafels, bureaus voor correspondentie, of kleine leeszalen. In de roman beschikt het schip Vera over een schrijfkamer.

De aan boord gedrukte krant El Pi-pi Diario wordt kennelijk alleen door de studenten zelf gelezen (dat geldt natuurlijk voor veel literaire en humoristisch bedoelde tijdschriften), zoals Porter meldt:

their newspaper, read by no one but themselves (p. 341)

Uit verveling bloedt het krantje dood en bekeren de studenten zich tot schaaktournamenten en pingpong.

Toch wordt er nog steeds gedrukt aan boord. Sommige studenten spannen samen met een gezelschap (eigenlijk een bende) Spaanse dansers en produceren voor hen een nieuw krantje:

"They are publishing some kind of paper again," she told him. "Something for those Spanish dancers. I saw them all reading a printed sheet together and laughing." (p. 343)

Dat is niet de laatste keer dat er naar aan boord gedrukte teksten wordt verwezen. Door de ontwikkelingen tijdens de reis beginnen reizigers zich steeds meer te interesseren voor het zogeheten 'bulletin board'. Daarop worden met punaises berichten vastgepind die (in elk geval deels) gedrukt zijn op de scheepspers.

The bulletin board was the object of uneasy curiosity. It had bloomed out in a number of boldly printed notices, each printed separately and posted flat with thumbtacks. (p. 346)

Het betreft korte beledigende teksten waarvan de personages met naam en toenaam worden genoemd en als de scheepsdokter en La Comtesa zelf worden beledigd verscheurt de dokter een dergelijk bericht voor de ogen van de dansers. Hij wordt uitgelachen.

De teksten worden kennelijk 's nachts gedrukt en hangen de 'next morning' op het 'wallboard in the bar' (p. 351).

Het mededelingenbord is bezaaid met berichten over: 

ship departures and arrivals, maritime strikes and other disturbances in world ports; troubles in Cuba, troubles in Spain, troubels in Germany, knots, latitudes, longitudes, sun risings and settings, phases of the moon, today's prophecies of weather for tomorrow; besides the games and horse races and moving pictures and the ship's pool (p. 403).

Intussen komen we niets te weten over papiersoorten, lettertypen, de zetters en drukkers en de ruimte waar die mededelingen gedurende de nacht worden gezet, in proef gedrukt, geredigeerd, herzien en gedrukt, of hoe ze aan boord worden gedistribueerd. 

Nadat de beledigende berichten van het bord worden geweerd, verschijnen 'scarcely scattered notices' over de volgende haven (p. 354), wat suggereert dat er meerdere plaatsen zijn waar ze worden opgehangen of uitgedeeld.

Bijna aan het einde van de reis - als de dansgroep/dievenbende van boord is en de studenten in de komende haven van boord zullen gaan - wordt iets gezegd over de stijl van het ontwerp:

A ragged-edged imitation of an ancient proclamation (p. 481).

Het door de dansgroep eerder georganiseerde gala loopt uit op drankmisbruik en vechtpartijen en in de loop van de nacht bezoeken een aantal passagiers in gezelschap van 'junior officers' ongeveer het hele schip: de bakkerij, de kombuis, de officiersmess, de machinekamer, terwijl dienbladen met 'cognac, Chartreuse, port, Amer Picon, Rhine wine, and German champagne' in ieder vertrek, op ieder dek, worden aangedragen (p. 459).

Maar de zetterij/drukkerij blijft onbezocht en onbenoemd. Zetters en drukkers dansen en drinken niet mee. Kennelijk.

vrijdag 12 juni 2015

73. Drukken aan boord van de Vera

Ik ben een roman aan het lezen van Katherine Anne Porter, haar enige roman, Ship of Fools uit 1962. Porter (1890-1980) schreef vooral korte verhalen en de roman is eigenlijk een aaneenrijging van scènes die als korte schetsen geschreven zijn. Het verhaal speelt zich af aan boord van een schip, de Vera, die van Veracruz in Mexico naar Bremen in Duitsland vaart.

De Werra
In werkelijkheid maakte Porter die reis dertig jaar voordat ze haar roman publiceerde, in augustus-september 1931, aan boord van de Werra, een schip van de Norddeutscher Lloyd. Dat schip was in 1923 in de vaart gekomen en werd vooral ingezet tussen La Plata in Argentinië en de thuishaven Bremen. Uit brieven van Porter weten we dat in haar roman de werkelijke gebeurtenissen vrij getrouw worden gevolgd. 


De Werra in 1936, na de verkoop aan Italië en inmiddels omgedoopt tot Caladonia
Porter maakte de reis samen met haar derde echtgenoot, Eugene Presley. Dat huwelijk duurde van 1930 tot 1938, het was een van haar langere huwelijken. Het eerste met John Henry Koontz begon in 1906 en eindigde in 1915, het tweede met Ernest Stock was kort, van 1926 tot 1927, en het vierde met Albert Russell Erskine Jr nam een aanvang in 1938 en liep ten einde in 1942. Van de verhalen en journalistieke stukken die zij in die tijd schreef kon ze niet leven, het grote succes kwam pas met de roman, die ironisch genoeg niet haar sterkste werk is. Van de korte verhalen - mijn favorieten - zijn er een aantal in het Nederlands vertaald onder de titel Middagwijn en andere verhalen (1988), vertaald door Jo Fiedeldij Dop (1911-2000). De roman Ship of Fools werd in 1962 vertaald als Het narrenschip door J.F. Kliphuis. 


Darlene Harbour Unrue, Katherine Anne Porter. The Life of an Artist (2005)
De Werra (in het boek de Vera) kon 145 tweedeklas-passagiers aan boord nemen en 818 derdeklas-passagiers en Porter beschreef er een groot aantal, waaronder een Zwitsers meisje met overgewicht, een Spaanse 'zarzuela'-dansgroep, een stervende man in een rolstoel, studenten die hun studie geneeskunde in Spanje wilden voltooien, een Cubaanse revolutionaire (tevens krankzinnige) en een groep van 876 Spaanse arbeiders die Cuba waren uitgezet omdat er gebrek aan werk was. De rest bestond voornamelijk uit Duitsers: 'Herr Doktors, and Herr Professors and Herr Engineers and all that', zoals Porter schreef aan een vriendin.

In de roman zijn de studenten op weg naar Montpellier (in plaats van het Spaanse Gijon) en associëren zij zich met de geheimzinnige, verwarde en chique Cubaanse revolutionaire die eigenlijk als gevangene aan boord mee reist, maar redelijk vrij kan rondlopen omdat de kapitein nogal wat égards voor haar heeft. De studenten houden samenzweerderige bijeenkomsten en proberen een en ander geheim te houden.

De passage die mijn aandacht vasthield - en de reden voor dit blog - is de volgende:

It became known however that they called themselves "Les Camelots de la Cucaracha," and they published on the ship's press every morning copies of a miniature newspaper bearing in highly visible type the banner El Pi-pi Diario. Midmorning they were often seen going into La Condessa's stateroom, and coming out being a little boisterous among themselves later; and one day in the small writing room off the bar, they held a meeting and elected La Condesa president, or Cockroach Extraordinary. 
(Ship of Fools, 1962, pagina 171)

De Nederlandse vertaling van het deel over het scheepsdrukwerk luidt:

Toch raakte bekend dat ze zichzelf 'Les Camelots de la Cucaracha' noemden; ze publiceerden op de scheepspers iedere ochtend een miniatuurkrantje, waarvan de naam El Pi-pi Diario echter met grote letters was gedrukt. 
(Het narrenschip, 1962, p. 168)

Zulke kranten, ook onder redactie van passagiers, werden in die tijd aan boord van veel passagiersschepen gedrukt, net als alle menukaarten voor de maaltijden in de verschillende klassen. Daarvoor was aan boord een meestal kleine drukkerij ingericht. Ik publiceerde daarover jaren geleden alweer een artikel: 'Stampen, rollen, schudden, zetten. De Nederlandse scheepsdrukkerij', verschenen in Bijzonder divers. Studies over opmerkelijk drukwerk uit de twintigste eeuw (Den Haag, Amsterdam, 2007, p. 71-93).

Ik verzamel nog steeds gegevens over drukwerk en drukkerijen aan boord van Nederlandse schepen. Als u nog iets vindt, houd ik me aanbevolen.

Porters korte scène is een zeldzaam voorbeeld van het overleven van dit soort drukwerk in een roman. Zijn er ook Nederlandse romans waarin scheepsdrukwerk wordt genoemd?

Ik heb Ship of Fools nog niet uit, dus misschien kom ik nog meer tegen over de scheepsdrukkerij...

donderdag 4 juni 2015

72. Bregje Hofstede ontvangt eerste Louis Koopman-stipendium

De Koninklijke Bibliotheek en de Stichting Fonds Anny Antoine/Louis Koopman hebben Bregje Hofstede het eerste Louis Koopman-Stipendium toegekend om onderzoek te doen naar eigenhandig geschreven teksten in kunstenaarsboeken. Zij zal het komende jaar onderzoek doen naar de manier waarop auteurs en kunstenaars de beeldende mogelijkheden van handgeschreven tekst in hun boeken hebben gebruikt.

Pierre Reverdy, Pablo Picasso, Le chant des morts (1948)
Bregje Hofstede onderzoekt een soort niemandsland tussen beeldende kunst en literatuur, waarin we de overgang zien van beeldende kunst naar typografie, met daartussen geschreven, ‘getekende’ of geschilderde teksten. Een goed voorbeeld is Pierre Reverdy die samenwerkte met Picasso aan het boek Le chant des morts (1948). Daarover schreef Hofstede al eerder een bijdrage aan de website van de KB: Het handschrift in Le chant des morts. Het hele boek is door de dichter zelf uitgeschreven en op ware grootte gereproduceerd - en dat is tamelijk groot want elk pagina is 43 centimeter hoog.

Nu zal Bregje Hofstede ook veel andere boeken uit de Koopman Collectie betrekken in haar onderzoek en die omspannen ongeveer de hele twintigste eeuw, bijvoorbeeld Blaise Cendrars en Fernand Légers La fin du monde, filmée par L’Ange N.-D. uit 1919, waarin de tekst weliswaar gedrukt is, maar waarbij de illustraties van Léger letters, veelal reclameletters, bevatten. Een ander voorbeeld is Huit jours à Trébaumec van Georges Hugnet uit 1969. Dat boek bevat collages van Hugnet en daarnaast door hem geschreven teksten uit een (namaak) reisdagboek.


Georges Hugnet, Huit jours à Trébaumec (1969)
Een meer recent boek is van kunstenaar Joël Leick, die zijn dagboek schrijft tussen zijn eigen collages van foto's en schilderingen: L'aspect des choses (1904). Dit boek is niet in een oplage verschenen, het is een uniek object met originele foto's, schilderingen en teksten in handschrift.


Joël Leick, L'aspect des choses (1904)
Na afloop van haar studie zal Bregje Hofstede een lezing geven over haar onderzoeksresultaten. Ik ben er zeer benieuwd naar.

Bregje Hofstede (1988) is schrijver en kunsthistoricus. Zij ontving de Hollands Maandblad-aanmoedigingsbeurs 2012/2013 en publiceerde in 2014 haar debuutroman De hemel boven Parijs (Uitgeverij Cossee). Hofstede publiceerde over illustratiekunst, onder andere in het recente boek De verbeelders (2014).