dinsdag 28 mei 2019

245. Een vroege Heeresma: Kinderkamer

De schrijver Heere Heeresma (1932-2011), onder andere bekend van de bundeling korte verhalen met de lichtvoetige titel Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming (1973) debuteerde voor het grotere publiek in 1962 toen hij Bevind van zaken en Een dagje naar het strand publiceerde bij Uitgeverij Contact. Eerder verschenen verhalen van Heeresma in literaire tijdschriften. Maar zijn eigenlijke debuut was een bundeltje gedichten, een nu onvindbaar boekje waarvan de KB pas onlangs een exemplaar heeft verworven.


Heere Heeresma, Een dagje naar het strand (1962) en Bevind van zaken (1962),
met achterzijde omslag van Een dagje naar het strand
Die uitgave verscheen niet bij een van de grotere uitgevers, maar bij Stichting Le Chat-Qui-Pelote. 

Heere Heeresma, Kinderkamer (1954): geheel uitgevouwen omslag
Le Chat-Qui-Pelote was een restaurant aan de Amsterdamse Zeedijk - in de kelder vonden optredens plaats. Het stichtingsbestuur bestond onder andere uit graficus en drukker Frans de Jong, tekenaar Gerrit Stapel en rechtenstudent Wicher Voerman, terwijl Klaas de Vries leiding gaf aan het geheel en de programmering werd overgelaten aan Esteban López. Heeresma liep ook rond in deze kringen. Eerder was hier de dependance van Galerie Le Canard gevestigd, Le Canard au Zeedijk. Le Canard was weer gerelateerd aan antiquariaat d'Eendt dat verschillende kunstenaars-portefeuilles publiceerde, zoals Het uitzicht van de duif door dichter Jan Elburg en kunstenaar Constant (in 1952).


Heere Heeresma, Kinderkamer (1954)
Bij Le Chat-Qui-Pelote was het de graficus Frans de Jong die het eigenlijke debuut van Heere Heeresma drukte. Dat gebeurde in 1954. De Jong had in 1950 een drukpers gekocht en dit was zijn eerste echte boekje. De tekeningen werden gemaakt door Gerrit Stapel.


Heere Heeresma, Kinderkamer (1954)
De meeste illustraties zijn, net als de initialen die aangeven dat een nieuw ongetiteld gedicht begint, gedrukt in rood.


Heere Heeresma, Kinderkamer (1954): colofon
Het onlangs voor de KB verworven exemplaar is misschien een proef-exemplaar. De oplage bestond uit 200 genummerde en ingenaaide exemplaren. Dit exemplaar is echter niet genummerd en bestaat uit gevouwen bladen die los in het omslag liggen. De latere speelsheid van Frans de Jong is hier nog beperkt tot de herhaling op het omslag van de titel en de auteursnaam in verschillende kleuren.



Heere Heeresma, Eens en nooit weer... (1979)
en Deze verzen en gedichten die poëzie ook (1974)
De gedichten werden in de jaren zeventig twee maal herdrukt, eerst met tekeningen van Heeresma's broer Faber Heeresma in 1974: Deze verzen en gedichten die poëzie ook; en vijf jaar later nog eens onder de titel Eens en nooit weer... Hierin zijn de gedichten ingrijpend bewerkt en zijn er ook verzen weggelaten. De enige manier om kennis te nemen van de oer-versie van de gedichten is dan ook Kinderkamer te komen bekijken in de KB.

vrijdag 17 mei 2019

244. Zin en onzin: kunstenaars in opleiding 1954

De vierdejaars studenten van de afdeling Decoratieve- en Nijverheidskunst aan de Academie van Beeldende Kunsten in Rotterdam maakten in het voorjaar van 1954 samen een abc-boekje. Hoe groot de oplage was en waar de exemplaren zijn gebleven is niet duidelijk, maar één ervan kon onlangs voor de KB-collectie worden aangeschaft.



ABC (1954)
In juli van het jaar zouden de studenten allemaal slagen voor hun examen. In Het Vrije Volk  van 16 juli 1954 staan hun namen opgesomd.


Het Vrije Volk, 16 juli 1954
Gezien de aantekening van de eerste eigenaar voorin, een zekere J.P. Willemse, is het boekje gekocht op een Bazaar van 20 en 21 maart 1954 - maar daar heb ik zo gauw niets over kunnen vinden. 


Aantekening bij aanschaf door J.P. Willemse
Het ABC-boekje heeft een originele gouache als omslag, met daarop de titel ABC en daaronder drie in paars en groen geschilderde vissen.



Gouaches op omslag van ABC (1954)
In het losse omslag liggen vier losse katernen (van elk acht bladzijden) met de letters van het alfabet getekend en geïllustreerd in linosnede en lithografie. Daarbij een los gestencild vel, waarop de echte titel in kapitalen staat: Sense and Nonsens in Black and White. ('Nonsens' had eigenlijk 'Nonsense' moeten zijn, maar misschien is het een staaltje jarenvijftighumor.)


ABC (1954)
Van de acht leerlingen zijn er een aantal nu nog traceerbaar als kunstenaar, zoals bijvoorbeeld Joke Folmer (geboren in 1931). Zij is vermeld in het Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars van P.A. Scheen. Na het eindexamen in 1954 deed zij een vervolgopleiding 'binnenhuiskunst' waarvoor zij in 1956 slaagde. Zij werkte daarna op die beide vakgebieden: ze maakte interieurontwerpen, aquarellen, mozaïeken en wandschilderingen. Scheen omschreef haar werk als 'gematigd modern', kunstzinnig en begaafd. Voor het ABC ontwierp ze de letters a, f, h en n. Waar de a voor staat weet ik niet zeker, de f staat voor 'feest', de h voor 'harten' en de n staat voor net (vissennet).





Letters a, f , h en n door Joke Folmer in ABC (1954)
Rik Jager (geboren als Hendrik in 1933) deed de Rotterdamse opleiding ná die in Den Haag en werkte later als schilder van landschappen en architectuur en als leraar tekenen. Zijn werk wordt geassocieerd met de Nieuwe Haagse School en met de Posthoorngroep (genoemd naar het nog steeds bestaande café met die naam). Maar al snel verhuisde hij naar Almelo in het oosten van het land. Voor het ABC verzorgde hij drie letters: c, p en r. De c is duidelijk gemarkeerd als de eerste letter van het woord 'City'; de p  is abstract en de r toont ook weer het hele woord: 'rat'.



Letters c en p door Rik Jager in ABC (1954)
Ook Jos Jansen (eigenlijk: Joseph Ignatius (Don Bosco) Maria Jansen) werkte na zijn opleiding verder in de kunsten. Ook hij werd geboren in 1933 en was, net als Rik Jager, een leerling van M.Schipper (en van Gijs Voskuijl). Hij werkte als schilder, graficus, en beeldhouwer. Zijn stijl is omschreven als non-figuratief en monumentaal. Hij ontwierp voor het ABC de letters j en q (bij geen van beide kan ik zien of er een specifiek woord aan die letters is verbonden: de j toont een lijk aan een galg; de q een stel met vogels).


Letter q door Jos Jansen in ABC (1954)
Jan Schroot (1934-2003) maakte drie letters voor het boekje: i, s en v. Hij zou later bekend worden als glaskunstenaar en maker van monumentaal werk en mozaïeken. De i en v zijn bijna gelijke composities (zonder duidelijke verwijzing naar een woord), de s toont een dubbele verwijzing naar 'spoorwegen' en 'sinister'.


Letter s door Jan Schroot in ABC (1954)
Over de drie andere vrouwelijke kunstenaars is minder bekend. Anke [later Pauline] (Anna Paulina) Merkus (geboren 1923) maakte onder andere wandkleden en werd ook vermeld door Scheen. Dat laatste gold niet voor W.A. (Willy) Seinstra en M.L. (Loes) de Rond.

De g staat voor 'gondel' en de 'u' staat voor uil (die de letter met zijn klauwen omklemt). Beide litho's werden getekend door Loes de Rond.



Letters g en u door Loes de Rond in ABC (1954)


De 26 letters zijn uitgevoerd in linosnede of lithografie, waarbij sommige wat rommeliger of juist simpeler zijn dan andere. De c, de p, de s en de u behoren tot de betere prestaties - maar de meeste kunstenaars waren nog erg jong en moesten hun eigen medium nog vinden, zoals dat gaat met studenten. 

vrijdag 10 mei 2019

243. Nog twee KB-boeken met herkomst: William Morris's Kelmscott House

Vijf jaar geleden schreef ik over twee boeken uit de collectie van de KB met een bijzondere herkomst: de bibliotheek van Kelmscott House, dat wil zeggen, het  buitenhuis van William Morris, de invloedrijke negentiende-eeuwse Arts-and-Craftskunstenaar (en -zakenman). Dat ging om een handschrift en een oude druk. Dankzij recent provenance-onderzoek in de KB - te volgen via Material Evidence in Incunabula (MEI) - zijn nog twee werken uit zijn privéverzameling in de KB opgedoken. Net als de andere twee tonen ze een mooie lange herkomstgeschiedenis.


Label voor de collectie van William Morris
(in Liber moralium super threnis Ieremiae, 1482)


Incunabel uit Oxford, 1482

De ene uitgave is beschreven in MEI. Het gaat om een in Oxford door Theodoricus Rood gedrukte tekst van John Lathbury, een Engelse theoloog en Franciscaner monnik die voor het midden van de veertiende eeuw in Oxford studeerde. Het boek, Liber moralium super threnis Ieremiae, behelst een commentaar op de klaagliederen van Jeremia. 

Behalve vroege commentaren in handschrift bevat het boek sporen van latere eigenaren. De oudste daarvan hangt samen met de blauw leren boekband met voorop een kroon met leeuwenkop en achterop de initialen JS. Die letters staan voor de Schotse aristocraat en ambtenaar James Stuart (1775-1849). 


Boekband gemaakt voor James Stuart
(Liber moralium super threnis Ieremiae, 1482)
De volgende eigenaar bracht een ex-libris aan op de keerzijde van het voorplat, de eerste in een reeks van vier. Deze was van Thomas Bateman (1821-1861), een Engelse particuliere archeoloog, die de bibliotheek van zijn vader erfde en die op grote schaal uitbreidde. Hij woonde op Middleton Hall (Derbyshire). Na zijn dood ging de collectie over in handen van zijn zoon Thomas William Bateman (1852-1895), die alles in 1893 bij Sotheby's liet veilen.

Binnenzijde voorplat
(Liber moralium super threnis Ieremiae, 1482
)
Dat is waarschijnlijk het moment geweest waarop de volgende eigenaar van zich kon laten spreken, wellicht via tussenkomst van antiquaar Quaritch. Die eigenaar was William Morris. Hij bracht niet zelf een ex-libris aan - een label met de Kelmscott House-herkomst werd na zijn dood in de boeken geplakt: 'From the Library of William Morris Kelmscott House Hammersmith'. Hij overleed in 1896.

Ex-libris van Richard Bennett
(Liber moralium super threnis Ieremiae, 1482
)
De volgende eigenaar was een verzamelaar uit Manchester, namelijk de industrieel Richard Bennett (1849-1930). Hij kocht in 1897 bijna de hele bibliotheek van Morris aan en verkocht daaruit wat hij niet zelf wilde houden; dat gebeurde bij Sotheby's, weer een jaar later. De veilingcatalogus noemt dit boek niet - het werd in 1898 namelijk niet geselecteerd voor de verkoop, maar door Bennett in zijn eigen bibliotheek geplaatst. Uiteindelijk is het direct vanuit zijn bibliotheek terecht gekomen op de schappen van de New Yorkse verzamelaar John Pierpont Morgan.

Ex-libris van The Pierpont Morgan Library
(Liber moralium super threnis Ieremiae, 1482
)
Pierpont Morgan kocht Bennetts collectie in 1902 in één koop. Bennett verkocht niet al zijn bezittingen, integendeel: hij behield zijn porseleinverzameling tot 1911; daar was hij kennelijk meer aan gehecht.

Pierpont Morgan zorgde ervoor dat na zijn dood zijn eigen huis inclusief de bibliotheek een bestemming als museum kreeg; het droeg de naam The Pierpont Morgan Library. Die instelling plakte er een label in, tussen de andere ex-libris. Maar het boek zou niet eeuwig in New York blijven; een nieuwe verhuizing zat er aan te komen.

Voorin is een etiket aangebracht waarop staat dat het boek 'Released' is 'by Order of the Trustees of The Pierpont Morgan Library March 1981'. Musea en bibliotheken in Amerika leveren soms aan veilinghuizen, of doen op andere manieren boeken van de hand. 

De KB verwierf het boek uit deze befaamde collectie.

Hier zien we een rij van opeenvolgende eigenaren die vrij standaard is: van de ene naar de andere privéverzamelaar, soms met tussenkomst van een veilinghouder, dan weer door directe aankoop; en vervolgens een tocht langs instituten: van New York tot Den Haag. 


Vroege druk met ex-librissen op een handschriftfragment


Ook uit de collectie van William Morris is een uitgave in klein formaat van Minorica elucidativa (circa 1502), dat wil zeggen, dit is het eerste werk in een verzamelbandje dat in de vroege zestiende eeuw is vervaardigd uit varkensleer. 


Boekband, ca. 1510-5120 voor convoluut,
beginnend met Minorica elucidativa (circa 1502)
Vanwege het jaartal (ná 1500) is het niet opgenomen in MEI, maar wel in de KB-catalogus. Het bandje bevat nog drie uitgaven, waaronder twee Nederlandse drukken, een uit Deventer (Preclarissimum opus Antiminorica vocatu... uit 1508) en een uit Delft (Defensorium et declaratio priuilegiorū fratrum mendicātium).  




Ex-librissen in convoluut,
beginnend met Minorica elucidativa (circa 1502)
Van dit boek is de eerst bekende eigenaar William Morris. Via de collectie van Bennett kwam het op maandag 5 december 1898 op de veiling van Sotheby, Wilkinson & Hodge. Het staat in de Catalogue of a Portion of the Valuable Collection of Manuscripts, Early Printed Books, &c. of the Late William Morris, of Kelmscott House, Hammersmith onder nummer 16. 

Daarna is het in een Nederlandse verzameling beland. Het tweede ex-libris vermeldt de initialen UP en die staan voor de papierhandelaar en bibliofiel Ulco Proost (1885-1966). Zijn collectie werd in 1967 bij Beijers in Utrecht geveild. 


Drukkersmerk in Defensorium et declaratio priuilegiorū fratrum mendicātium  (1508)
(in convoluut beginnend met Minorica elucidativa, circa 1502)
De KB kocht het echter enkele jaren later, in 1970, uit een catalogus van L. Rosenthal's Antiquariaat  in Hilversum. Het jaarverslag vermeldt nog een interessante toevoeging aan de herkomstgeschiedenis. Het blijkt dat dit convoluut namelijk in 1939 werd gekocht bij de Londense antiquaar Goldschmidt en wel uit diens catalogus 32 (daarin nummer 31). Die aankoop werd gedaan door een Nederlandse antiquaar, namelijk M. Nijhoff en die deed dat met een heel speciaal doel: zo kon bibliograaf mej. M.E. Kronenberg de twee Nederlandse drukjes beschrijven en opnemen in haar bibliografie van vroege Nederlandse drukken. Later is het geheel aangekocht door Ulco Proost.

Proost liet zijn ex-libris ontwerpen door Jacob Nuiver (1892-1953): zijn initialen J en N zijn leesbaar. De tekst is verder weinig inventief: rondom een afbeelding van een opengeslagen boek staan vier keer de woorden 'Ex Libris', maar wel in vier verschillende (getekende) lettertypen: middeleeuws handschrift, civilité, gotisch en romein (zie daarover Nynke Leistra, 'Binding met de band'). Die vier lettertypen kunnen staan voor de uiteenlopende handschriften, oude en nieuwe boeken die Proost in zijn collectie bijeenbracht. 


Maculatuur in convoluut,
beginnend met Minorica elucidativa (circa 1502)
De twee ex-librissen in deze uitgave zijn aangebracht aan de binnenzijde van het voorplat. Tekenend voor de tijd is dat ze zijn geplakt op iets dat wij tegenwoordig met meer respect zouden behandelen, namelijk een fragment van een oud handschrift dat als dekblad is gebruikt. Het is recent herkend als een stukje (maculatuur) uit De bello civili van Marcus Annaeus Lucanus.

Al met al bezit de KB - voor zover nu bekend - vier werken uit de bibliotheek van William Morris en ze hebben allemaal een individuele route genomen om hier terecht te komen. Via instituten in Londen en New York, via antiquaren in Londen, Hilversum, Den Haag en Amsterdam. Via verzamelaars in Europa en Amerika. Soms als gevolg van verkoop na het overlijden van een verzamelaar, soms doordat het uit een institutionele verzameling is verwijderd. Er zijn vele wegen naar de KB.

dinsdag 7 mei 2019

242. Hollandia voor de Nederlanders in Engeland

Het doorlezen van oude kranten plaatst je steeds voor verrassende oude nieuwtjes. Het tijdschrift Hollandia verscheen aan het einde van de negentiende eeuw onder de bezielende leiding van Jack T. Grein en later ook van L. Simons (de latere oprichter van de Wereldbibliotheek). Zij waren ook werkzaam voor andere kranten en uitgevers. 


Hollandia (12 november 1898)
Hollandia geeft vooral weer wat er in Nederland zoal speelde. Men maakte zich bijvoorbeeld druk over de import van Australische boter en het was buiten kijf dat de lezers van de krant op de hoogte wilde blijven van wat er in het parlement werd besproken, hoe de Amsterdamse beurs ervoor stond, hoe Wilhelmina's kroningsfeesten verliepen, wat er voor nieuws te melden viel over Rembrandts 'Nachtwacht' of over 'Onze Kunst in onze Oost', en tussen al die berichten stond bijvoorbeeld te lezen: 

Lochem gaat zijn Gemeentehuis restaureeren.

Er was in Londen een Nederlandse vereniging - Simons en Grein waren daar binnen ook erg actief - maar er waren ook zulke clubs in plaatsen als Hamburg, 'Nieuw York', Antwerpen, Parijs en Leipzig. Simons gaf ook lezingen over Nederlandse literatuur, bijvoorbeeld in het Women's Institute in Grosvenor Crescent; het verslag in Hollandia van 25 maart 1899 is waarschijnlijk door hemzelf geschreven en eindigt met een bits gesprekje tussen een 'Oudere Dame' en de  'Lecturer' over het ongenoemd laten van de populaire Maarten Maartensz, die de laatste bestempelt als 'eenvoudig opgekookt voor de Engelsche markt'. De redactie was vaak meer vooruitstrevend dan het publiek.

De lezers hadden namen zoals J.J.B. van der Chijs Jr., die protesteerde tegen de 'zeer ruwe uitdrukkingen' in een feuilleton van Frans Coenen. 


F.C. Jr (Frans Coenen), 'Wintermorgen' (detail),
in Hollandia (25 februari 1899)
Coenens verhaal 'Wintermorgen' vangt aan met een beschrijving van een alkoof, waarin gekraak en dof gemompel te horen is en het eerste gesproken woord in die schets is:

- Godverdomme! begint 't gejank weer! schold een mannenstem in het donker.
(25 februari 1899)

Er volgden niet alleen protesten, maar ook opzeggingen, en de redactie reageerde op 25 maart met een verdediging van Coenens werk. Men zou de vloeken niet door stippeltjes gaan vervangen.

In de aanloop naar de Eerste Boerenoorlog verscheen een speciaal Engelstalig nummer van Hollandia, Special Transvaal-Number, 'written and edited by L. Simons'. Simons (1862-1932) was een man met brede interesses.


'Opmerker' (Hollandia, 2 april 1898)
Interessant is zijn eerdere commentaar op de eerste Nederlandse poging om te komen tot een private press, in navolging van die van William Morris's Kelmscott Press. Over dat initiatief schreef ik in Het ideale boek (2010). De daarin geciteerde krantenartikelen over het initiatief van de boekbinders J.A. Loebèr en J.B. Smits werden ook gelezen door Simons en de zijnen, gezien het bericht in Hollandia van 2 april 1898. De Nieuwe Rotterdamsche Courant van 22 maart was de bron ervoor:

Kunst.
De heer Loeber, een boekbinder te Leiden, die ontzaglijk veel liefde voor zijn vak getoond heeft, en fraaie banden gemaakt, gaat nu ook een kleine drukkerij inrichten, om, naar het voorbeeld van William Morris, mooie boeken te drukken en te binden. Hij heeft toezegging en steun gevonden bij de dames Etha Fles en G. Marius, bij den architect Berlage, bij Roland Holst, Jan Veth en andere kunstenaars.
Dit is alles natuurlijk heel sympathiek. Maar ik vind dat het werken in deze dingen voor 'n klein kringetje ten slotte weinig baat. Om het leelijke in het commercieele te overwinnen, moet me[n] zich meester maken van dit commercieele.
['Uit de Hollandsche Bladen', door 'Opmerker', in Hollandia, 2 april 1898, p. 9.]

Dit is precies wat Leo Simons vanaf 1905, met de Wereldbibliotheek, in de praktijk zou brengen: omslagen en titelpagina's met Morris-achtige decoraties. Maar de typografie bleef daar, net als bij andere commerciële uitgevers, nog lang bij achter, waardoor de boekjes ook iets flodderigs kregen, al waren ze wel betaalbaar voor brede lagen van de bevolking en haalden ze dan ook enorme oplagen. En in 1905 had bijvoorbeeld uitgeverij L.J. Veen al veel prachtiger, origineler uitgaven het licht doen zien, met name voor het werk van Louis Couperus. 

In 1898 was het inzicht er al lang, maar de praktijk was weerbarstig. Uitgevers en drukkers hadden het niet zo op met de art nouveau - totdat die door lezers gewaardeerd werd, en er dus iets te verdienen (of verliezen) was.