vrijdag 30 juni 2023

349. KB-vrouwen 1895-1940 (3)

Na het aantreden van de eerste twee vrouwen als personeelsleden van de KB - Aafke de Kempenaer in 1908 en Fanny Simons in 1910 - duurde het vier jaar voordat de derde vrouwelijke employee werd aangenomen: 'mejuffrouw' Schouten.

S.C.A.C.J. Schouten (in dienst: 1914; uit dienst 1932)

In april 1914 kwam 'Mejuffrouw' S.C.A.C.J. Schouten in dienst als wetenschappelijk assistente 1e klasse bij de afdeling Geschiedenis, Aardrijkskunde en Folklore (zie het jaarverslag over 1913).

Sophia Cornelia Adriana Catharina Jacoba Schouten (Gouda 1880 – Oosterbeek, 1968) slaagde in 1906 voor het M.O. examen Nederlandse taal- en letterkunde. Zij werkte mee aan de Catalogus van folklore in de Koninklijke Bibliotheek (1919–1922). 

Haags Gemeentearchief, BS Huwelijk
aktenummer A309
[bron: Open Archieven]

In maart 1923 - zij was 42 jaar oud - trouwde zij met haar voormalige leraar Nederlands uit Gouda Jan Hendrik van den Bosch (1862–1941). Hij woonde destijds in Voorburg, zij in Den Haag. Hij was een bekende taalpedagoog en literair historicus en publiceerde in 1890 een enkele malen herdrukte editie van Hoofts Granida, redigeerde de reeks Zwolsche Herdrukken waarin hij zelf meerdere delen voor zijn rekening nam, en gaf daarnaast les in Gouda. Zijn eerste huwelijk met Hendrika Bokkers was eerder dat jaar op de klippen gelopen. Schouten was 18 jaar jonger dan haar echtgenoot en maakte al vrij snel mee dat hij werd gepensioneerd, in 1927. 

Zelf werd zij in 1932 op wachtgeld geplaatst; ze was toen 52. Volgens de Nederlandsche Staatscourant (16 november 1932) waren haar werkzaamheden overbodig geworden. Ze was niet de enige – het gold ook voor de onderbibliothecaris. Dagblad Het Volk kopte honend: 'Regeering bezuinigt op wetenschap' (17 november 1932). Zij kregen eervol ontslag. De economische crisis was de werkelijke reden voor hun ontslag. Voor de andere medewerkers gold dat hun salaris vanaf 1933 met tien procent gekort werd.


Wat een wetenschappelijk assistent precies voor werkzaamheden uitvoerde is niet goed in kaart te brengen, maar duidelijk is dat het meewerken aan catalogi op bepaalde vakgebieden erbij hoorde, net als het beantwoorden van binnen- en buitenlandse vragen op dat terrein. Dat waren er vele in een tijdperk, uiteraard zonder internet, waarin minder gereisd werd en directe toegang tot wetenschappelijke kennis schaars was en haar terrein was nogal breed: geschiedenis, aardrijkskunde en folklore. Bovendien is gebleken dat zij ook vragen beantwoordde over middeleeuwse handschriften.


Zij behoort dan ook tot de KB-medewerkers die in dankwoorden werden genoemd, zij het vaak incorrect. Sommige onderzoekers gingen er vanuit - sprak het niet vanzelf? - dat zij een man was. Joseph Morawski (1888-1939), bijvoorbeeld, bedankte haar als hem voor gegevens over een Haagse veiling: 'Je dois des renseignements à une obligeante communication de M. Le Bibliothécaire S. Van den Bosch-Schouten'. Zijn artikel 'Notice sur deux manuscrits provenant des anciennes librairies de Bourgogne et du Louvre' verscheen in het tijdschrift Romania in 1933 (no. 235, pp. 431-437).

Artikel van J. Morawski in Romania, 1933 (fragment van pagina 436)

Die fout werd gelukkig niet door iedereen gemaakt. Ook was zij natuurlijk niet de bibliothecaris. Anderen noemden haar ten onrechte 'conservator'.

Historicus J.K. van der Haagen (1902-1966), bijvoorbeeld, dacht dat zij conservator was en noemde haar zo in zijn artikel 'De H. Caecilia in legende en kunst', verschenen in Het Gildeboek van december 1930 (p. 149).

J.K. van der Haagen, 'De H. Caecilia in legende en kunst',
Het Gildeboek, december 1930 (fragment p. 149)

Nadat haar verbintenis met de KB tot een einde kwam, verhuisden zij en haar echtgenoot in september 1934 naar de Ericalaan 7 in Wageningen. 

Over de dood van Van den Bosch is geen overeenstemming. Hij stierf in een ziekenhuis in Arnhem op 18 november 1941 (zie een kort in memoriam in het Algemeen Handelsblad, 20 november 1941) of 'na een chirurgische behandeling in een Leidse kliniek' (H.J. de Vos) of gewoon thuis in Wageningen (levensbericht in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, 1943); zijn dood werd geregistreerd in Arnhem. 

Van Sophie Van den Bosch-Schouten zijn verder weinig levenstekens meer aangetroffen. In 1947 woonde zij nog in Wageningen toen zij een familiebericht  mede-ondertekende en toen zij dat in 1964 nog eens deed, woonde zij in Oosterbeek. Zij werd 87 jaar oud en stierf in Oosterbeek op 28 februari 1968 (De Telegraaf, 2 maart 1968 [*]) Een portret is niet publiek bewaard gebleven.

[*] Voor deze bron ben ik dank verschuldigd aan Evert Veltkamp, Brussel.

dinsdag 20 juni 2023

348. KB-vrouwen 1895-1940 (2)

In 1908 kwam Aafke de Kempenaer als eerste vrouwelijk personeelslid in dienst van de Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. Twee jaar later kreeg ze gezelschap van Fanny Simons.

Fanny Simons (in dienst: 1910; uit dienst 1926)


In maart 1910 werd 'Mejuffrouw' Fanny Simons door de KB aangenomen als klerk voor de nieuwe afdeling Documentatie. 

Fanny Simons werd in Den Haag geboren in 1885 en zou er in 1953 overlijden. Haar vader was een koopman die handelde in mode-artikelen, Moses Simons, getrouwd met Henriette van Cleeff (zij kregen nog een dochter, Carolina Simons).

Aangifte van de geboorte van Fanny Simons (1885)


In een eerdere betrekking (1909-1910) verstrekte Fanny Simons inlichtingen - tarieven, jaarverslagen, prospectussen - over een Franse verzekeringsmaatschappij. Ze had ook opgetreden in het Kurhaus waarbij zij de Haagse sopraan Emma Simons op de piano begeleidde. (Even terzijde: Emma Simons lijkt geen direct familielid te zijn. Zij trad overigens later ook zonder Fanny's begeleiding elders op, bijvoorbeeld in 1912 in Haarlem. Zij werd op 26 augustus 1942 vermoord in Auschwitz.)

Fanny Simons werd, tegelijk met De Kempenaer, per 1 januari 1912 bevorderd tot wetenschappelijk assistent 2e klasse. 

Vrouwenjaarboekje voor Nederland (1914)

In 1913 publiceerde zij bij uitgeverij Nijhoff de Haagsche bibliotheekgids waarin zij als eerste de KB opvoerde inclusief een tableau de la troupe, zodat iedere lezer wist dat in 1913 twee vrouwen en vijfentwintig mannen werkten in de KB en dat slechts éénzesde van de wetenschappelijke staf uit vrouwen bestond. Ter vergelijking: de Openbare Leeszaal en Bibliotheek in Den Haag had elf medewerkers, van wie vijf vrouw. 

Het bibliotheekwezen in de grote steden was versnipperd, er waren niet alleen openbare bibliotheken en Nuts-bibliotheken, maar ook schoolbibliotheken en, speciaal in Den Haag, departementsbibliotheken en natuurlijk de KB.

Datzelfde jaar werkte ze als secretaresse van de Commissie voor Kunstonderwijs mee aan de Katalogus der afdeeling muziek en methodisch spreken van de rubriek “Kunstonderwijs” in het paviljoen Onderwijs van de tentoonstelling “De Vrouw”, 1813-1913. Ze publiceerde verschillende artikelen in het Maandblad voor bibliotheekwezen over functiebenamingen (1913) en muziekbibliotheken (1914). In haar vrije tijd werkte ze bovendien als ‘secretaresse-bibliothecaresse’ voor de Haagse vereniging Openbare Muziekbibliotheek. 

Simons werd in april 1917 bevorderd tot wetenschappelijk assistent 1e klasse, vanwege haar verdienste voor het Repertorium op de Nederlandsche tijdschriften - in juni 1923 ondertekende zij het voorwoord van het negende supplement.

In 1923 publiceerde zij in Bibliotheekleven regels voor muziekcatalogi – het werd de rode draad in haar professionele leven. Zij hield bijvoorbeeld in 1925 een voordracht over het uitlenen van grammofoonplaten. Ze verdiende destijds 3100 gulden per jaar.

Het was duidelijk waar haar hart lag: de muziek. Ze bezocht dan ook talloze concerten in Den Haag en nam initiatieven voor concerten zoals dat voor 'Kunst aan Allen' waar in 1924 de Arnhemsche Orkestvereeniging kwam optreden onder leiding Martin Spanjaard. Ze bekleedde ook functies in de Vereeniging voor Kamermuziek Den Haag en het Messchaertfonds.

Fanny Simons als muziekbibliothecaresse (vanaf 1926)


Per 1 mei 1926 stapte Simons over naar de Haagsche Muziekbibliotheek die was ondergebracht in de Openbare Leeszaal en Bibliotheek. Daar had ze eerder als vrijwilliger rondgelopen, maar nu kreeg ze er de leiding als hoofdassistente voor het muziekbibliotheekwerk. De bibliotheek moest er wel wat moeite voor doen, want het budget voor een hoofdassistent ontbrak aanvankelijk. De muziekbibliotheek had een eigen budget aangevraagd, maar in overleg werd besloten dat de nieuwe functionaris niet alleen voor de muziekbibliotheek zorg zou dragen, maar ook, voor de helft van de tijd, voor de openbare leeszaal: 'zo was een extra gemeentesubsidie van fl. 1400 genoeg' (aldus De Vereenigde Tijdschriften Caecilia en het Muziekcollege, 10 juli 1926).

De Vereenigde Tijdschriften Caecilia en het Muziekcollege, 10 juli 1926

Men richtte zich met de muziekbibliotheek op volksopvoeding en de collectie bestond daarom uit 'ernstige' muziek, waarmee volksliedjes, salonmuziek en operette werden bedoeld (onder andere). Simons beijverde zich niet voor 'kluchtige coupletjes' of 'moderne banale hosdreunen'.

In 1935 verzorgde Simons voor de Centrale Vereeniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken de tweede druk van de Regels voor de titelbeschrijving en schema van een systematische indeeling van muziekwerken.

Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werden Joodse medewerkers, ook Fanny Simons, ontslagen. Na de oorlog kon zij meteen weer aan de slag en werd zij met bloemen verwelkomd door haar directeur H.A. Greve. Maar er werd over de oorlog wel het zwijgen toegedaan. Misschien hebben maar weinigen geweten hoe zij die periode doorbracht. In 1942 is zij als medewerker voor huisbezoek en ziekenverpleging verbonden aan de Joodsche Raad. Ze kwam op een speciale lijst en werd geïnterneerd in Barneveld, maar werd in september 1943 alsnog opgesloten in kamp Westerbork om in september 1944 terecht te komen in het concentratiekamp Theresienstadt. Dat overleefde zij.

Toen zij op 25 november 1953 overleed was zij 68 jaar oud. De muziekbibliotheek zag zij als haar levenswerk en met haar pensionering in 1950 voelde het voor haar alsof men haar haar kind afnam. Een in memoriam omschreef haar karakter als nauwkeurig (van het type dat slordigheden van anderen niet duldde), maar ook als onkreukbaar eerlijk en trouw en dat zij beschikte over 'een altijd wakkere humor' - dat schreef de componiste Johanna Bordewijk-Roepman. Een van de laatste klusjes deed Fanny Simons voor de auteur Ferdinand Bordewijk. In 1952 typte zij de roman Het doopvont uit. Ze kreeg er een exemplaar met een handgeschreven opdracht voor retour.

Het Vaderland, 30 november 1953

[Zie onder andere: Mark Deckers, Geruisloos verdwenen uit de bibliotheekgeschiedenis. Het lot van de ontslagen Joodse bibliotheekmedewerkers. Zutphen, Walburgpers, 2022]


maandag 5 juni 2023

347. KB-vrouwen 1895-1940 (1)

Uit de archieven van de KB kunnen we opmaken dat er rond 1900 'vrouwelijke personen' in de KB kwamen studeren (citaat uit De Standaard, 14 september 1903). Eerder al waren er vrouwelijk leners, maar die namen de boeken mee naar huis; de studiezalen van de KB leken nogal op een door mannen bewoonde sociëteit. 

Leeszaal van de Koninklijke Bibliotheek in 1918
(Archief KB)

Op een gegeven moment werden er vrouwelijke personeelsleden aangesteld, maar sinds wanneer?

In de KB-jaarverslagen over 1895 en 1896 wordt één vrijwilligster genoemd, Mejuffrouw H.M.T. Faure, wier taak onbenoemd blijft. Zij zegde met ingang van 1898 haar vrijwilligersbaan op. 
Henriette Maria Theoda Faure (1867-1923) trouwde dat jaar met een neef.

Overigens werd met 'personeel' gedoeld op ambtenaren met een bibliotheekfunctie; overige krachten bleven buiten beeld. En ja, de gebruikelijke termen in die jaren waren 'Mejuffrouw' of 'Mevrouw' - voor mannen gold een onderscheid tussen ongetrouwd en getrouwd niet. 

Tot 1940 kwamen vijftien vrouwen in KB-dienst. Geen van hen figureert in de database Digitaal vrouwenlexicon van Nederland. Vandaar deze parade van KB-vrouwen. 

 

Aafke de Kempenaer (in dienst: 1908; uit dienst 1948)


De eerste werkneemster die het ver zou schoppen was 'Mejuffrouw' A. de Kempenaer, op 1 april 1908 aangesteld als 'klerk' (jaarverslag over 1908). Overigens werd zij vaak 'freule' de Kempenaer genoemd.


Aafke de Kempenaer (Den Bosch 1883 – Zutphen 1973) vierde die maand haar vijfentwintigste verjaardag. Ze behaalde haar acte 'Middelbaar Fransch', begon haar carrière als vertaler Frans en publiceerde in 1904 in De Hollandsche Lelie een vertaald verhaal van René Bazin ('Het klaverblad van vijf'). In die tijd steunde zij onder andere De Vereeniging tot voortdurende ondersteuning der nagelaten betrekkingen van verongelukte visschers met de opbrengst van een verloting: 27 gulden (Het Vaderland, 4 mei 1904).

De bevorderingen volgden elkaar op: wetenschappelijk assistent 2e klasse (januari 1912), wetenschappelijk assistente 1e klasse (juli 1916, vanwege haar werk aan de catalogus van Franse en Italiaanse werken) en wetenschappelijk hoofdassistente (1926) toen zij per jaar 3200 gulden verdiende (zie de jaarverslagen over 1912, 1915 en 1926 en KB-archief: 'Personeel Kon.Bibl. tot 1937'). 

Inderdaad, zij zat nooit stil: tussen 1918 en 1922 verscheen haar samen met Byvanck samengestelde Catalogus der Fransche taal- en letterkunde in de Koninklijke Bibliotheek en in 1928 publiceerde ze bij Sijthoff een standaardwerk over pseudoniemen: Vermomde Nederlandsche en Vlaamsche schrijvers. Het was een vervolg op een eerder werk uit 1885: intussen waren er vele nieuwe pseudoniemen in gebruik genomen. Daarover is in de KB uitvoerige correspondentie bewaard als bewijsmateriaal van auteurs die hun pseudoniem erkenden. 

De Kempenaer liet voor dit project in januari 1924 een mededeling in het tijdschrift Het Boek plaatsen (p. 87) en daar kwam meteen een verschrikte reactie op van Bertha Wolterson die haar schreef dat ze sinds enige tijd werkte aan zo'n aanvulling op het werk van Doorninck uit 1883. Ze vond het 'bijzonder prettig werk' maar het was nog 'verre van volledig'. De Kempenaer kon haar terugschrijven dat zij de beschikking had over een kleine 6000 fiches met gegevens over pseudoniemen. Zij was een stuk verder en had van zeven op de acht pseudoniemen de juistheid inmiddels kunnen vaststellen.  (Wolterson was wetenschappelijk assistente van de Universiteitsbibliotheek in Amsterdam, later conservatrice van het Vondelmuseum. Ze redigeerde eveneens catalogi van de collecties Deense en Zweedse literatuur. In 1951 overleed zij.)

Aafke de Kempenaer, aantekeningen voor een brief
aan Bertha Wolterson, ca. 8 april 1924
(KB: KW 135 B 280, fol. 336)


Een jaar later liet De Kempenaer nog een missive drukken, ondertekend in maart 1925, met een nieuwe oproep om mee te werken door haar pseudoniemen en anoniemen te sturen, liefst met de oplossingen erbij, 'voor zoover U dat geoorloofd is'. Overigens, deed zij dit werk kennelijk thuis want het contactadres was haar woning in Nassau Odijckstraat 29 in Den Haag. (De geciteerde brieven en de missive zijn bewaard in de KB als KW 135 B 280, fol. 334-339).

De Kempenaer probeerde eerst het werk te laten uitgeven door Wouter Nijhoff in Den Haag, maar zonder subsidie zag hij dit niet zitten en de correspondentie, begonnen in 1924, werd in 1927 afgesloten. Zij stond inmiddels al in contact met uitgeverij Sijthoff en toen bleek dat de Centrale Vereeniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken bereid gevonden was het project te subsidiëren. Op 21 november 1927 reed een auto van de uitgever naar haar huis 'om de kopij in ontvangst te nemen'. Het honorarium bedroeg 500 gulden. Het boek verscheen in 1928 bij de Leidse uitgever A.W. Sijthoff.

Aafke de Kempenaer,
Vermomde Nederlandsche en Vlaamsche
schrijvers
(1928): titelpagina


Vervolgens werkte ze in stilte. Dat wil zeggen: haar werkzaamheden voor de KB worden niet meer genoemd in jaarverslagen of kranten.

In 1947 was zij, volgens het jaarverslag, afwezig vanwege een verkeersongeval. Op 1 april 1948 vierde zij haar veertigjarig jubileum en kort daarna, op 1 mei, werd haar eervol ontslag aangeboden vanwege 'de leeftijdsgrens' – zij werd 65 en nam afscheid als wetenschappelijk hoofdassistent. Op 10 mei van dat jaar ontving ze een koninklijke onderscheiding, Ridder in de Orde van Oranje Nassau (Nationaal Archief, archief 2.02.32: archief van de Kanselarij der Nederlandse Orden, 1815-1993). 

Ze werd negentig jaar oud. De crematie vond plaats in Dieren.

Heel veel weten we dus niet over haar en een portret heb ik nergens gevonden. Uit het bevolkingsregister blijkt dat zij niet tot een kerkgenootschap behoorde ('geen') en dat zij in Doorn woonde voordat zij in 1900 naar Den Haag kwam. In haar vrije tijd tenniste ze (tenminste, als ik haar niet verwar met een andere Mej. A. de Kempenaer, zou zo maar kunnen). Voor de Bataafsche Lawn Tennis Bond deed iemand met deze naam mee aan een landelijke competitie in Arnhem (De Nieuwe Courant, 10 augustus 1917).