dinsdag 28 april 2020

276. Stemmen uit de oorlog (9): het "gewone" dagelijkse leven

Het dagelijkse leven - opstaan, eten kopen, werken, slapen - tijdens de oorlog ging voor velen min of meer “gewoon” door. Maar allengs werd de bezetting grimmiger. Sommige wisten wat er kon gebeuren; anderen deden of hun neus bloedde. Dagboeken legden verschillende ervaringen vast.

Dagboek van Hetta van der Wal
(KB: KW 1900 A 030)
Het dagboek van een meisje/jonge vrouw uit Haarlem – ze was vijftien jaar oud toen de oorlog begon – springt eruit omdat er niets - maar dan ook helemaal niets - over de oorlog in stond. Dit was het dagboek van Hetta van der Wal dat ze begon op 18 augustus 1940 met de regel: 'Ik heb vandaag een prettige dag gehad.' Zij was leerling van de Middelbare School voor Meisjes 't Kopje in Bloemendaal.

De dagboeken van vier jonge Haagse vogelaars geven een ander beeld. Zij waren begin twintig en fietsten ieder weekend naar de bossen of velden in de buurt van Den Haag, Katwijk, Leidschendam, of gingen in de duinen op zoek naar zeldzame en gewone vogels, zoals bijvoorbeeld een zwaluwenkolonie. Die bleven ze spotten, zeker, maar op weg naar het strand of naar huis hoorden en zagen ze vaker en steeds meer Duitse soldaten, ze hoorden schoten, stuiten op mitrailleurgeschut en terwijl zij ouder worden kruipt de oorlog meer en meer hun leven binnen. Meerdere keren duiken ze onder in de Nieuwkoopse Plassen.

Geheim vogeldagboek, 1940-1945 (2014)
Het waren Jan van den Ende, Henk Bennink, Dick Eijsbertse en Henk Kortekaas. Twee van hen belanden in het Oranjehotel in Scheveningen en één (Van den Ende, die in het verzet zat) wordt zelfs op transport gesteld naar concentratiekamp Sachsenhausen (hij overleeft). Hun waarnemingen en ervaringen worden opgetekend door Kortekaas. Zijn dagboek is in 2014 uitgegeven onder de titel Geheim vogeldagboek, 1940-1945.

Geheim vogeldagboek, 1940-1945 (2014)
Op vrijdag 2 januari 1942 noteerde Kortekaas:

"We waren pas op weg naar het strand toen we hoorden schieten richting Wassenaar. Dat beloofde een konvooi dat aangevallen werd. We trapten daarom een beetje sneller
door, maar aangekomen op het strand konden we met geen mogelijkheid een schip ontdekken. De grijsgroene zee ging op de plaats waar de horizon uit moest hangen, onzichtbaar over in de grauwe hemel via een niet al te dikke mist.
Daar het schieten nu ook opgehouden had, besteedden we de meeste aandacht aan de vloedlijn waar enige Koeten, Alken (Alco torda) en een jonge Drieteenmeeuw (Rissa tridactyla) lagen. Voor de afwisseling in het strandmenu zaten er dicht bij de Wassenaarse Slag een drietal granaattrechters in de grond. Na ijverig speuren konden we wat stukken en brokken ontdekken, variërend van 0,5 tot ongeveer 2 cm dikte. Volgens een expert betroffen het hier 15 cm granaten van scheepsgeschut."

donderdag 23 april 2020

275. Boeken kopen in de trein: Anthony Trollope en private presses

Enkele blogs geleden maakte ik een tour langs treinbibliotheken en verwees naar een Nederlandse reiziger in Canada die boeken ook te koop kreeg aangereikt, in de schoot geworpen eigenlijk, aan boord van de langere verbindingen tussen Canada en Amerika. (Zie Lezen in de trein.)

Daarop reageerde drukker Hans van Eijk, die zich een verhaal herinnerde waarin dat ook gebeurde, een roman van de Engelse Victoriaanse schrijver Anthony Trollope (1815-1882). Zijn boek over Amerika heet North America en verscheen in 1862 bij Chapman & Hall in Londen. Het eerste deel bevat een hoofdstuk over 'Education and Religion' en daarin staat een passage die in de inhoudsopgave wordt omschreven als 'Sale of Books in Railway Cars'.

Anthony Trollope, North America (1862, p. 421)

Trollope vertelt over opvoeding, leesgedrag en zegt dan:

Het aantal boeken dat in de Verenigde Staten wordt verkocht is al indrukwekkend, maar bijzonderder nog is de gewoonte om die te verkopen in de treincoupé. Zoals alles in de trein, ervaart de reiziger het in de eerste plaats als hinderlijk. Een jonge man komt tijdens de tocht de coupé binnen - want de verkoop vindt plaats als de trein in beweging is, net als de handel in lolly's, snoep, appels en broodjes met ham; - eerst komt hij aanzetten met tijdschriften of romans die er als tijdschriften uitzien. Dat zijn dan vooral "The Atlantic", uitgegeven in Boston, "Harper's Magazine", uit New York, en een reeks goedkope romans die worden uitgegeven in Philadelphia. Terwijl hij langsloopt, gooit hij er een naar elke reiziger. De  Engelsman, die dit voor het eerst overkomt, zal hogelijk verbaasd zijn. Hij is waarschijnlijk aan het lezen, en schrikt op als de pagina die hij leest plotseling verdwijnt onder een dik, slap en onaantrekkelijk tijdschrift. Ik dacht aanvankelijk dat dit een cadeautje was van een geschifte filantroop die op deze manier probeerde literatuur te promoten. Maar ik merkte snel dat ik me vergiste. De boekverkoper had deze en de volgende coupé gehad, kwam terug, en nam het tijdschrift weer mee, of het bedrag dat ervoor betaald werd. Een half uur later kwam hij weer langs, nu met een arm vol boeken (of een mandje) die hij op dezelfde manier uitdeelde; het merendeel romans. Ik geloof niet dat er rekening wordt gehouden met individuele wensen. Het doel is om boek en koper tot elkaar te brengen en om grote aantallen te verkopen. Dat gebeurt ook met geïllustreerde kranten. Kranten met politiek nieuws verkopen zo snel, dat ze geen geforceerde verkoopmethode nodig hebben.

Deze verkoopmethode bestond dus al in 1862 - de Nederlandse kranten berichten daarover pas zo'n vijftien jaar later.

Het bracht de drukker Hans van Eijk wel op een idee. Als hij nu eens zijn private press-boeken zo aan de man kon brengen? Dat zou toch succesvol moeten kunnen zijn. Op zijn pers drukte hij de passage van Trollope, waarbij hij het onderwerp steeds veranderde: geen tijdschriften, romans of kranten werden je in de schoot geworpen, maar private press-boeken!

'Selling Private Press Books in the United States' (2010)
Overigens, ook de sandwiches en het snoepgoed werden ingeruild, voor Coca Cola en ijsjes. Van Eijk publiceerde de tekst als een poster, met een tekening van Rigby Graham, als een uitgave van zijn pseudonieme Aardvark Pers.

dinsdag 21 april 2020

274. Stemmen uit de oorlog (8): mooie foute posters

Sommige oorlogsaffiches zien er verleidelijk uit, goed vormgegeven in de traditionele zin, zoals bijvoorbeeld de poster over een bedrijfsbibliotheek. De bibliotheek is nogal huiselijk en lijkt daardoor meer op een particuliere verzameling; de boekband fungeert als een huis; de ene pagina is een boekenkast, de andere biedt door een raam uitzicht op een industrieel complex. Lezen onder de rook van de fabriek.

"Vraagt Uw socialen Voorman om een Bedrijfsbibliotheek"
(affiche, 1943)

De boeken in deze bibliotheek hebben één bepaalde signatuur, namelijk die van het Nederlandsche Arbeidsfront, een nationaalsocialistische vakcentrale opgericht in 1942. De poster werd ontworpen door het Haagse bureau Arend Meijer. 

Een moderner poster is er een die in opdracht werd gemaakt van de Hoofdinspectie Luchtbescherming: "U schuilt voor een regenbuitje dus zeker bij Luchtalarm". Het is een Bauhaus-achtig affiche met tekstblokken die illustratief zijn gebruikt. Ook is slim omgegaan met diagonaal geplaatste letters en contrasterende kleuren, zoals het witte woord ZEKER tussen de twee zwarte woorden DUS en BIJ.

"U schuilt voor een regenbuitje..." (1943)
Het treffende beeldrijm van dunne streepjes regen en een dikke vallende bom geeft een dynamiek waarvan een directe dreiging uitgaat.

Het afbrekingsstreepje in LUCHT-ALARM staat niet op halve hoogte, maar fraai onderaan op de regel zodat het visueel niet in botsing komt met de schreef van de letter T.

Deze poster stamt uit 1943 of 1944 - verschillende archieven bevatten exemplaren, maar de datering is onzeker. Wat we al evenmin weten is wie de ontwerper was. Toch is er een indicatie. Helemaal onderaan de poster staat de opdrachtgever vermeld en rechts daarvan is een monogram zichtbaar, waarschijnlijk een letter K met links ervan de letter R in spiegelbeeld, RK dus of KR.

"U schuilt voor een regenbuitje..." (1943) [fragment]

dinsdag 14 april 2020

273. Stemmen uit de oorlog (7): bevrijdingsvlaggen

De dichter Martinus Nijhoff - voor zijn vrienden "Pom" - werd heel bewust geen lid van de Kultuurkamer. Daardoor kon hij officieel niet publiceren en mocht zijn naam niet worden genoemd in de kleurrijke druksels van H.N. Werkman voor uitgeverij De Blauwe Schuit. De colofons in de uitgaven van de Groninger clandestiene uitgeverij noemden Nijhoff “de dichter van De Blauwe Schuit”, wat hem stoorde, of “een schepeling”. Daarover een andere keer.


M.Nijhoff, K.L. Links, Wij zijn vrij (1945)
[fragment]
De illegale oorlogskrant Vrij Nederland vroeg aan Nijhoff een gedicht voor de aanstaande bevrijding te schrijven. Het nummer werd vlak voor 5 mei in beslag genomen door de Sicherheitspolizei, maar de dag erna weer vrijgegeven door de Koninklijke Marechaussee. Het verscheen in de Haagse versie van Vrij Nederland op 5 mei 1945 - nog zonder de namen van dichter en kunstenaar. 


M.Nijhoff, K.L. Links, "Wij zijn vrij"
in Vrij Nederland. Extra uitgave voor Z. Holland, 7 mei 1945
Stichting Vrij Nederland maakte ook een losse herdruk in een oplage van 20.000 exemplaren. Het gedicht is gekalligrafeerd en gedrukt in zwart door de Haagse drukkerij H. de Koningh. Het colofon eronder is gedrukt in blauw, terwijl de tekening van Karel Leendert Links is gedrukt in zwart, rood, wit, blauw en oranje.

Links (1915-1982) kreeg zijn opleiding tot schilder en tekenaar aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag (1932-1936) en illustreerde kinderboeken, tekende ansichtkaarten en werd tijdens de oorlog betrokken bij activiteiten van het verzet. Hij tekende anti-Duitse cartoons. Hij zou vijfentwintig jaar voor Het Parool werken.


M. Nijhoff, P. Klaasse, Tot de gevallenen (1945)
[fragment]
[ingekleurd exemplaar, particuliere verzameling] 
Een tweede rijmprent voor Vrij Nederland werd na afloop van de oorlog gepubliceerd, eerst in het tijdschrift zelf, en daarna als plano, in een oplage van 10.000 exemplaren, gedrukt door een andere Haagse drukker, Fokko Tamminga (ANDO drukkerij). Voor deze rijmprent maakte Piet Klaasse (1918-2001) een tekening. Hij was meer dan dertig jaar verbonden aan de Rietveld Academie in Amsterdam. Hij illustreerde boeken, waarvan het bekendste waarschijnlijk Eelke de Jongs Sagen en legenden van de Lage Landen is waarvoor hij in 1981 een Gouden Penseel ontving. 


Tekening van P. Klaasse voor M. Nijhoff Tot de gevallenen (1945)
[fragment]
Zijn tekening bij Nijhoffs gedicht is gedrukt in zwart - maar er zijn exemplaren bekend waarbij de vlag is ingekleurd. De meer complexe tekening toont een in de borst geschoten soldaat die op allerlei symbolen van de onderdrukte cultuur ligt: een torah-rol, een gebroken crucifix, een doorgescheurd blad over het volkerenrecht van Hugo de Groot, een partituur van Mendelsohn, penselen van een schilder en aan zij voeten liggen zware schakels van een keten - maar tussen het débris ligt ook een blad met de titel Mein Kampf van Hitler.  

Tekening van P. Klaasse voor M. Nijhoff Tot de gevallenen (1945)
[fragment]
Nijhoffs gedicht werd in verschillende versies van Vrij Nederland gepubliceerd, soms met de tekening (zoals in de versie van het nieuwsbulletin midden Noord-Holland, 17 mei 1945) en soms alleen de tekst (zoals in de editie voor Zwolle en omstreken, 26 mei 1945). [Zie daarvoor de kranten in Delpher.]


Vrij Nederland: nieuwsbulletin midden Noord-Holland, 17 mei 1945
In beide tekeningen neemt Nijhoff de vlag als symbool van wederopstanding op. In "Wij zijn vrij" roept de Nederlandse vlag "Wij zijn vrij", waarbij de kleuren van de vlag zijn veranderd onder invloed van de oorlogsjaren: het rood is "getooid met bloed", het wit staat nu voor "ijver zonder winstbejag" en het blauw is "voltooid" door trouw die op de proef is gesteld. Het gedicht kondigt een "nieuwe reis" aan en blaakt dus van optimisme en idealisme.

In het tweede gedicht wordt eerst teruggekeken naar de doden, zij die de bevrijding niet hebben gehaald. Het "vlagdoek" dat hun baar niet heeft "gedekt" wappert nu, "ontplooit zich boven ons" en Nijhoff schrijft dat in het feestgedruis dat overal te horen is de stem van de doden te horen is, opgewekt in die van de overlevenden.

In juli 1945 opende Martinus Nijhoff in het Stedelijk Museum de tentoonstelling “Het vrije boek in onvrije tijd”. Nijhoff werd intussen gezien als een soort Dichter des Vaderlands, met een onbezoedelde politieke reputatie.

vrijdag 10 april 2020

272. Lezen in de trein: over treinbibliotheken toen

Als de eerste treinen gaan rijden in de negentiende eeuw, gaan ook de eerste lezers mee en voor die lezers komen speciale voorzieningen.

In 1849, bijvoorbeeld, werd op het station van de 'Great Western' in Londen, Paddington Station, een boekerij aangelegd, waar iedere reiziger tegen betaling van een stuiver toegang kreeg. Het lezen vond dus plaats terwijl er werd gewacht op de aankomst of het vertrek van een trein (zo meldde de Nieuwe Rotterdamsche Courant op 12 februari 1849). Kranten en tijdschriften lagen ook klaar voor de aanstaande reiziger.


Paddington Station in Victoriaanse tijden
In 1876 klaagde een treinreiziger erover dat zij/hij gedurende de reis van Montreal naar Philadelphia steeds weer werd lastiggevallen met ongevraagde diensten. Zo was er de 'booksboy' (boekenjongen) die je in de trein wilde voorzien van leesvoer. Een zekere L.C. (een Nederlander) merkte dat op tijdens een reis door Canada waarover zij/hij verslag deed voor het Algemeen Handelsblad. In de 'drawing-room-car' van de trein kon je op draaiende stoelen plaatsnemen om tijdens de reis het landschap in je op te nemen. Maar rustig was het er niet:

Als ge er het minst aan denkt, wordt u een groot boek op den schoot geworpen, door de booksboy, het knechtje, dat de reizende bibliotheek, welke op iederen trein is, beheert, of ge wordt al sporende lastig gevallen door jongens die fruit en zoetigheden te koop aan bieden. Voortdurend wordt u iets anders onder den neus geduwd; nooit rust.
(L.C., Uit den vreemde, Algemeen Handelsblad, 26 juli 1876, zie Delpher). 

De Amerikaanse treinen werden van allerlei gemakken voorzien. Zo werd in 1888 gemeld (Het Nieuws van den Dag, 11 januari 1888) dat de trein die vanuit New York langs de Hudson naar Chicago reed een apotheek was ingericht:

Er zijn in dien trein natuurlijk ook slaap- en salonwagens, alsmede een bibliotheek, een badwagon, een keuken, een speelsalon enz.

Natuurlijk!


Treinongeluk Ohio, 1905
Toen een van die treinen in 1905 ontspoorde werd nogmaals de prijs van zo'n trein genoemd - honderdtwintigduizend gulden - en gemeld welke nu tot schroot waren gereduceerde wagens onderdeel uitmaakten van de trein. Ze hadden

badkamers voor zoet- en voor zeewater, een barbierssalon en een bibliotheek, terwijl tot het personeel ook behoorden een paar stenografen, wien de passagiers brieven konden dicteeren.
(De Telegraaf, 26 juni 1905)


Thomas Edison, veertien jaar oud
Intussen droegen die bibliotheken aan boord van treinen bij aan de volksontwikkeling. Niemand minder dan uitvinder Thomas Edison kwam zo op elfjarige leeftijd in aanraking met een boek over Isaac Newton:

Hij begon met kranten te venten op straat. Daar dit baantje van krantenjongen echter weinig winstgevend was, kreeg hij van de Spoorweg-Maatschappij van den Grand Trunk Railroad machtiging tot verkoop van kranten, boeken, tijdschriften, bonbons en en vruchten in den trein tusschen Port-Huron en Detroit. Hij gebruikte den leegen tijd tot lezen, dien hem zijn kleine handel overliet, een handel, waarmee hij tien tot twaalf gulden per dag maakte. En onder de boeken die hij leende uit de circuleerende bibliotheek van den trein, kwam hem op een goeden dag in handen de "Stellingen van Newton". Dit boek was zijn wetenschappelijke inleiding.
(Rotterdamsch Nieuwsblad, 4 maart 1911)

De Siberische treinen van St Petersburg naar Tomsk deden rond 1900 voor de Amerikaanse niet onder en beschikten over piano's en:

electrische verlichting, de trein bevat verder een restauratiewagen, een bibliotheek en een badkamer.
(Venloosch Weekblad, 9 april 1898)

Hier missen we een apotheek, maar er waren wel 'gymnastiektoestellen' aan boord; de reis ging zes dagen en nachten onafgebroken door. Maar Nederlandse treinen hadden niet een speciale bibliotheekwagon - de reizen duurden natuurlijk aanmerkelijk korter.

De Amerikaanse luxe treinen werden ook steeds kostbaarder ingericht met tapijten, spiegels, sofa's en speciale ruimten voor toiletten, rookruimtes, kaartspellen, en er kwam 'een leesafdeeling met bibliotheek en lessenaar' (Nieuwe Vlaardingsche Courant, 29 juni 1898). Zulke berichten verschenen in verschillende kranten en werden als luxe eigenaardigheden aangeprezen.



Het Volk, 19 april 1908
Intussen konden Nederlandse reizigers op stations boeken kopen om tijdens de reis te lezen. Er verscheen bijvoorbeeld een speciale reeks, 'De Blauwe Bibliotheek voor Trein-Lectuur', uitgegeven door De Wereldbibliotheek, toen nog de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur.

Treinlectuur werd meegenomen en soms achtergelaten. In 1913 noteerde een schrijver in de Delftsche Courant (31 juli) 'een ter-lezing-liggend tijdschrift van de "trein-bibliotheek"' gevonden te hebben.
De bibliotheek in de trein zou zich nog even verder ontwikkelen richting propaganda-instrument. De Rus Kalinin bijvoorbeeld had een eigen trein ter beschikking. Hij reisde als vrederechter rond en had al rijdend binnen handbereik 'een bioscoop, een drukkerij en een bibliotheek'. (Limburger Koerier, 15 september 1921). In de jaren dertig zette Rusland ook een propagandavliegtuig in, maar dat is een ander verhaal.

Terug naar waar ik deze zoektocht naar rijdende bibliotheken mee begon. In 1903 berichtte het Algemeen Handelsblad (15 juli 1903) dat in Denemarken bibliotheken in treinen werden ingericht en voor het eerst lezen we dan wat voor boeken daarin circuleerden.


Algemeen Handelsblad, 15 juli 1903
Het waren zogeheten 'volksbibliotheken' die naar Zweeds voorbeeld werden ingericht voor de laagste standen van de maatschappij die in de goedkope derde klasse reisden. Ze mochten hun tijd natuurlijk niet verlummelen en moesten zich verheffen, iets nuttigs leren, en niet suffen of moe uit het raam staren na een lange dag werken. Nuttige en onderhoudende boeken kregen ze voorgeschoteld. In Zweden kregen de arme zielen zelfs poëzie te verstouwen. Heerlijk!

dinsdag 7 april 2020

271. Stemmen uit de oorlog (6): schuilnamen en nepjaartallen

Tijdens de Tweede Wereldoorlog kon niet elke auteur meer publiceren, zoals de dichter M. Nijhoff. Hij had zich namelijk niet aangesloten bij de Kultuurkamer, een door de Duitse bezetter ingestelde organisatie die publicaties onder controle hield. 

Drukkers, uitgevers en auteurs stonden verschillende middelen ter beschikking om te ontsnappen aan de wurgende greep van de Kultuurkamer en aan de censuur.

Niet iedereen slaagde daarin. Sommige drukkers zijn vanwege hun illegale drukwerk tijdens de oorlog gevangen gezet en vermoord. 

André Gide, Moer (1944)

Het was niet zonder gevaar, maar uitgevers en drukkers waren vindingrijk en eeuwenlange ervaringen met censuur door overheden hadden de branche ervaring opgeleverd. Er waren handigheidjes. 


Voor nieuwe uitgaven was toestemming nodig; maar oudere boeken konden meestal gewoon verkocht worden, als ze tenminste niet openlijk opriepen tot verzet tegen de Nazis of spotprenten van Hitler bevatten. Maar dat waren er in Nederland niet zo veel: in de jaren dertig probeerde Nederland tenslotte neutraal te staan tegenover het 'bevriende staatshoofd' Hitler.

André Gide, Moer (1944)
Tweedehandsboeken kon je natuurlijk ook gewoon even maken. Dat deed je door een nieuw boek te voorzien van een ander jaar van uitgave dan het werkelijke jaar. Een voorbeeld daarvan is de uitgave Moer, een vertaling door Nijhoff van Paludes van de Franse auteur André Gide. Op de titelpagina zette uitgever A.A.M. Stols niet het eigenlijke jaartal, 1944, maar het fictieve jaartal 1929. Dat was dus zelfs nog voordat Hitler in Duitsland aan de macht kwam, een heel veilig jaartal dus.

Stols had overigens in 1930 een Franstalige editie van Paludes uitgegeven. Het werk stamde uit 1895, maar heeft een lichtheid die het zeer geschikt maakte voor de oorlogsdagen. Nijhoff noemde het daarom nu een 'narrenspel'.

Moer verscheen dus met een fake-jaartal op de titelpagina. Dat jaartal kwam niet uit de lucht vallen, want Nijhoff had in 1928 de tekst al vertaald en in 1929 in het tijdschrift De Stem uitgegeven. Maar een boekuitgave was er toen niet gekomen. Mathijs Sanders schreef een boeiend essay over de ontstaansgeschiedenis van de vertaling - zie de weergave in DBNL: 'Van Paludes naar Moer'.

André Gide, Moer (1944)
[Particuliere collectie]
De oplage was klein en kwam uiteraard 'niet in den handel'. Dat was voorheen een aanduiding van exclusiviteit, en een extra reden voor verzamelaars om zo'n boek aan te schaffen. Nu was het gewoon noodzaak: Nijhoff mocht immers niet publiceren. De kleine oplage kan er voor bedoeld zijn om het boek buiten het blikveld van de bezetter te houden en het inderdaad alleen te laten circuleren binnen de kringen van 'den vertaler, den drukker en hunne vrienden', zoals het colofon duidelijk aangeeft, maar het kan ook een simpel gevolg zijn van gebrek aan papier voor meer exemplaren. Papier voor deze uitgave moest immers ook uit de geheime voorraad van de drukkerij komen.

Belle de Zuylen, Mistress Henley (1944)

Een andere methode om censuur, inbeslagname of arrestatie en bestraffing te voorkomen was het gebruik van gefingeerde auteurs- en uitgeversnamen. Nijhoff, bijvoorbeeld, werd in de uitgaven van De Blauwe Schuit aangeduid als 'de dichter van de Blauwe Schuit' - zie een van die uitgaven op de KB-website: Holland. In plaats van foto, uit 1942.

Ook Stols verschool zich achter pseudoniemen. In de oorlogsjaren drukte hij soms boeken die niet zijn eigen naam vermeldden, maar die van de Franse uitgever  Pierre Mangart. Een van die uitgaafjes in een tekst van Belle van Zuylen, een verhaal uit 1784 dat vanuit het standpunt van een vrouw ongelukkige huwelijken bespreekt.

Stols liet voorin het boek duidelijk zetten dat het in Frankrijk was gedrukt en achterin, in het colofon, las men dat het boek in Parijs bij Claude Sézille was gedrukt in opdracht van Pierre Mangart die kennelijk woonde in Rosières in Picardie, in het noorden van Frankrijk. In werkelijkheid woonde Stols destijds in Den Haag en liet hij het boekje drukken bij Drukkerij Trio - een befaamde Haagse zaak. Voor elke drukker die hij voor zulk soort clandestiene uitgaven inzette bedacht Stols een ander pseudoniem. Sézille (Trio) komt in meerdere publicaties voor. 

Voor het echie plaatste Stols in sommige exemplaren onder het nummer ook nog de paraaf van de denkbeeldige uitgever: 'P.M.'

Belle de Zuylen, Mistress Henley (1944)
[Exemplaar Universiteitsbibliotheek Leiden]

vrijdag 3 april 2020

270. Chagall zoekt Krabbé

Jeroen Krabbé volgt in een aantal afleveringen van zijn televisieprogramma Krabbé zoekt Chagall de sporen van de schilder Marc Chagall (1897-1985) en die brachten hem naar Wit-Rusland en Parijs. Behalve schilderijen maakte Chagall ook boekillustraties, zoals te zien is op de KB-website - zie Suite provinciale:

In mei 1922 wilde Chagall zich definitief vestigen in Parijs. Maar voor hij de Franse hoofdstad bereikte, bezocht hij Berlijn, waar hij een half jaar bleef wonen en werken. Hier startte zijn loopbaan als graficus. Chagall had zojuist een boek geschreven over zijn jeugd: Ma vie. Een Duitse galeriehouder, Cassirer, was bereid het uit te geven, mits hij de tekst met 20 etsen verlevendigde. Tot het einde van zijn leven zou Chagall dankbaar zijn voor deze uitdaging: 'Met een lithografische steen of koperplaat is het net of ik een talisman in handen houdt. Ik denk dat ik er al mijn verdriet en vreugde in kwijt kan, alles wat ik in de loop der jaren heb meegemaakt'.

Visitekaartje van Gustave Coquiot (Collectie Van Gogh Museum, zie Het Geheugen)
Toen Chagall in Parijs arriveerde, ontmoette hij Gustave Coquiot (1865-1926) die al bekend was met Chagalls gravures en litho's van de maanden daarvoor; sterker nog, de kunstcriticus bezat een groot aantal schilderijen van hem die eerder door Chagall waren achtergelaten in Parijs en waren verdwenen. 

Coquiot kende vele kunstenaars en schreef verschillende kunstmonografieën, zoals een boek over Vincent van Gogh (1923). Hij was een vroege bewonderaar van de jongste generaties kunstenaars en schreef werken over het kubisme (in 1914) en de voorgangers van de kubisten, zoals Gauguin en Cézanne. 

In die tijd kwam Chagall in contact met de gerenommeerde uitgever en kunsthandelaar Ambroise Vollard, die hem een aantal belangrijke teksten liet illustreren.

Samen met Gustave Coquiot maakte Chagall één boek dat in 1927, een jaar na de dood van de auteur, verscheen bij uitgeverij André Delpeuch in Parijs. Het bevatte 92 illustraties naar pen- en penseeltekeningen van Chagall die het sprookje over de inwoners van een Frans dorpje in beeld brengen.

Al is de schilder Chagall vooral bekend door zijn expressieve kleuren en symbolistische voorstellingen, de tekeningen zijn in zwart-wit gedrukt en hebben een expressieve vlotte toets. Zowel mensen als dieren zijn schetsmatig afgebeeld, zoals de geit en de dandy op pagina 9 van het boek, waarbij de bos bloemen en het kapsel van de man sterk contrasteren met het eenvoudige "kapsel" van de geit. De schets is een satire op de ijdelheid en de lust.

Een van de 550 exemplaren maakt deel uit van de Collectie Koopman van de KB. Daarin zijn nog veel meer schilders vertegenwoordigd met hun boekillustraties of kunstenaarsboeken.

woensdag 1 april 2020

269. Stemmen uit de oorlog (5): de lockdown matroesjka

Een hele reeks woorden dringt zich de laatste weken aan ons op en ze zijn allemaal synoniem voor een gebrek aan bewegingsvrijheid: lockdown is wel de belangrijkste. In het Nederlands betekent het iets als 'afsluiting'. 

Binnen een lockdown kun je ook nog quarantaine krijgen, zelfs thuisquarantaine, wat dan betekent dat je niet alleen je huis niet uit mag, maar binnen het huis contact met huisgenoten moet voorkomen. En die mogen het huis dan evenmin verlaten.

Zulke toestanden bestonden natuurlijk al in gevangenissen, detentie dus, maar gevangenen zijn nu zelfs nog minder 'vrij', want ze mogen geen bezoek meer ontvangen. En verzorgingshuizen hanteren dezelfde regel. Bejaardendetentie dus. Ook ziekenhuizen vermijden bezoek, ook voor patiënten op de intensive care, die overigens al in 'slaap' zijn gebracht, dus in coma, afgezonderd van bezoek. 

Binnen een lockdown kun je nog geïnterneerd zijn, zoals de asielzoekers in kampen op de Griekse eilanden. De ene soort van gevangenschap nog radelozer, uitzichtlozer dan de andere. En dat met een onzichtbare vijand - we zien alleen de gevolgen. 

Dat was tijdens de Tweede Wereldoorlog natuurlijk heel anders. Maar ook daar had je een soort matroesjka-achtige opsluiting: in bezet gebied, in de gevangenis, in de isoleercel. Of: in bezet gebied, in onderduik. Ook kon je van de ene op de andere dag veranderen van bezetter in gevangene, zoals in (destijds) Nederlands-Indië (Indonesië), dat in 1940 nog door het koloniale Nederland werd overheerst, maar  vervolgens door de Japanse bezetter werd ingenomen. De voormalige bezetters verdwenen achter het prikkeldraad in woonwijken en kampen, mannen apart van vrouwen en kinderen.

Dagboek Leo Jansen (KB: KW 79 L 32)
Een van die gevangenen in Indonesië was Leo Jansen. Mr. Dr. Leo Frederik Jansen, geboren in Oud-Gastel op 4 december 1903, studeerde rechtsgeleerdheid aan de Rooms Katholieke Universiteit Nijmegen van 1923 tot 1927. In september 1929 reisde hij met de Jan Pietersz Coen naar Java om in Pontianak te werken als 'surnumerair' in het 'Hoofdkantoor van den Dienst der Belastingen'. In 1930 promoveerde hij aan de Rechtshoogeschool Batavia op het proefschrift De grondtrekken van den Sovjetstaat. Dat was de eerste openbare promotie aan deze school. (Zie via Delpher het Bataviaasch Nieuwsblad, 28 april 1930). Hij voer een paar keer heen en weer tussen Rotterdam en Java, in augustus 1930 meldde de Indische Courant dat hij nu 'met mevrouw Jansen en kind' op de Baloeran naar Batavia voer. Hij begon in de kranten over financiële kwesties te publiceren.

Voor de oorlog correspondeerde Jansen onder andere met de schrijver E. du Perron, die hij in 1937 ontmoette (zie DBNL). Hij hield vanaf 1937 wekelijkse lezingen van een kwartier over politiek voor de Bataviasche Radio Vereeniging en in 1939 gaf hij voordrachten aan de Volksuniversiteit Batavia. Toen was hij referendaris bij het Departement van Financiën. In oktober 1939 werd hij waarnemend secretaris van de Raad van Indië. De definitieve benoeming kwam in mei 1940.

L.F. Jansen, De grondtrekken van den Sovjetstaat (1930)
Bij het uitbreken van de oorlog in de Stille Oceaan was Leo Jansen dus Secretaris van de Raad van Nederlands Oost-Indië. Door de Japanse overheid werd hij - omdat hij Japans sprak - gedwongen te werken voor de Japanse inlichtingendienst en moest hij de geallieerde radiostations afluisteren. Hij hield dagboeken bij, waarin hij krantenberichten, foto’s en cartoons plakte. (Het dagboek werd uitgegeven in 1988). De Japanse militaire politie zette hem in 1944 gevangen en hij werd gemarteld. Hij maakte de bevrijding van het kamp Sint Vincentius weliswaar mee, maar overleed drie dagen erna op 2 september 1945. Hij was 41 jaar. Zijn overlijdensannonce zegt niets over vrouw en kind(eren).

Op 30 oktober 1942 noteerde hij dat 'Stefje' een Nederlandse gevangene in een trein zag huilen:

Stefje is naar Priok geweest en haar trein heeft bij toeval stilgestaan naast een trein met Hollandsche krijgsgevangenen. Ze mochten niet spreken. Een jonge "knappe vent" maakte een wuivend gebaar met zijn vingers, terwijl dikke tranen over zijn wangen rolden toen de trein weer in beweging kwam.


Priok was de haven van Batavia. Ook 'Irma' maakte een tochtje:


Irma is vier dagen in Bandung geweest en komt terug met de boodschap dat de Europeanen daar nog altijd veel opgewekter leven dan hier. 

[...]
Bij terugkomst werd ze in de trein lastig gevallen door een Japansche soldaat, die met 'n woordenboekje in zijn hand haar borsten press en zelfs haar beenen betastte.

Een Me-Too situatie in een treincoupé in bezet gebied dat al gekoloniseerd was. Een Indische matroesjka-situatie.