Ik ben deel 21 van de volledige werken van W.F. Hermans aan het lezen en terwijl niet eerder gebundelde artikelen soms getuigen van een blik die wij nu ouderwets vinden, nog afgezien van zijn behoefte altijd gelijk te krijgen, valt me vooral zijn uiterste lucide stijl op, die een forse zeggingskracht koppelt aan een acute beleving van het heden.
W.F. Hermans, Volledige werken 21 (2021) |
Soms benadrukt Hermans aspecten die we vaak vergeten in zijn werk: de absolute kritiek waaraan hij ook zijn eigen werk onderwierp, zoals blijkt uit dit fragment dat een zekere kwetsbaarheid uitstraalt:
Want in niemand's boeken staan zoveel drukfouten, spelfouten, denkfouten, onafgemaakte gedachtengangen enz. als in de mijne, 'n teken dat ik onophoudelijk datgene wat ik lees, verwar met datgene wat ik zou moeten lezen, anders gezegd: met dat wat ik had moeten schrijven. Hieruit blijkt dat ik, zij het onderbewust, mijn eigen boeken wel degelijk uit het hoofd ken - maar alleen in de vorm waarin zij geschreven hadden moeten worden, niet zoals ze ten slotte zwart op wit zijn komen te staan. (Het Vaderland, 16 oktober 1954).
Elders is zijn analyse van andermans werken nog steeds inzichtelijk, zoals over het absurde theater van Ionesco. La Cantatrice chauve was een van de eerste Franse toneelstukken die ik in de tweede klas van de middelbare school klassikaal te lezen kreeg - en te horen, want met de tekst voor ons werd een bandopname afgespeeld. Ik herinner me ook dat ik er verschrikkelijk om moest lachen (dat had ik bijvoorbeeld niet bij CĂ©line wiens werk ik een jaar later las, niet klassikaal uiteraard, want het was wel een christelijk lyceum) en dat mijn klasgenoten die reactie niet schenen te delen. Het toneelstuk blijft voor mij een van de hoogtepunten van het twintigste-eeuwse toneel.
Hermans schreef er in 1956 over, naar aanleiding van een studentenvoorstelling in Groningen:
In zijn toneel worden geen problemen opgelost, zijn wereld is zin- en probleemloos, zijn drama's staan veel dichter bij de lyriek en het ballet dan bij de preek en de roman. (Der Clerke Cronike, 23 maart 1956).
Dichter bij Monty Python dan bij Racine. En dat geldt in zekere zin ook voor het werk van Hermans zelf dat ons door zijn heldere formuleringen de gedachte opdringt dat ook onze tijd eerder ouderwets zal zijn dan we denken, maar daarom niet minder zinloos of veelzeggend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten